E. du Perron
aan
W.L.M.E. van Leeuwen

Bergen, 10 november 1939

Bergen, 10 Nov. '39.

Geachte Heer Van Leeuwen,

Dank voor de vele dingen; die ik u gelijk hiermee grootendeels terugzend. Over Schilders en Schrijvers schreef ik 6 van deze blzn vol en het artikel is de deur uit.6384 Ik antwoord nu, vrij kort, nu we 't later mondeling toch nog eens over gaan doen, op een paar punten. Maar allereerst hier is Henny's adres: St. Romain, (par Meursault) Côte d'Or, Frankrijk.

Over Vestdijk raken we 't nooit eens, omdat bij u inderdaad allerlei bezwaren gelden - ook ‘complexen’ dan! - die mij koud laten. Uw aparte artikelen over hem zijn trouwens veel genuanceerder dan de karakteristiek die u van hem gaf in Dichterschap en Werkelijkheid6385 dat kàn natuurlijk niet anders maar ik bedoel: uw korte karakteristiek ‘dekt’ niet het beeld dat men zich van V. vormen kan uit de lezing van uw diverse artikelen. V. met Den Doolaard vergelijken is voor mij onzin, omdat de 1e een ‘eersterangsschrijver’ is en de tweede allerminst. Ik houd niet van Boutens, maar het zou toch niet in me opkomen hem te vergelijken met Ella Wheeler Wilcox,6386 op wier peil Den Doolaard als romancier precies verkeert (Boutens' vers Kussen6387 maakt mij ziek met dat burgerlijke ‘der zielen kus’, dat toch zeer hoogdichterlijk bedoeld zal zijn,* terwijl de als zeer burgerlijk bedoelde vrijage met Else Böhler voor mij aan het burgerlijke ontheven wordt door een zekere ‘poëzie’ die in het satyrieke beschrijvingstalent van V. ligt, dus het is precies het omgekeerde als bij u, als we bij deze vergelijking blijven; die mij overigens noodeloos lijkt, omdat èn B. èn V. het goed konden doen.) Om Else B. te geven, en wat zij voor dien heer Roodenburgh, meen ik, was, moèsten haar zoenen wschl. ‘zuigend’ zijn, anders was het misschien Venus en Adonis geworden, maar niet Else B. en die R. Maar nogmaals, tegen persoonlijke aversie op dit terrein is niet te redeneeren.

V. legt in dat art. in G.N. niet dat verband tusschen Jany en die sexueele kwesties, dat u erin zoekt. Hij zegt gewoon dat Buning een vent is die ‘gedisqualificeerd’ moest worden en dat Jany de eenige was die dat tot dusver deed, in die blzn. over de ‘volle levers’,6388 die inderdààd tegen Buning gericht waren. Meer heb ik er niet in gelezen. In vind die literatuurkritiek van B. ook - als literatuur-kritiek - beneden alles. Op die manier is Aristophanes een viezik en Rabelais een smeerkees, en blijven we alleen zitten met auteurs die de medalje van burgerdeugd verdienen. En als je dan weet hoè braaf Buning zelf geleefd heeft, dan is 't gewoon gemeen en hypokriet. Maar soit, hij heeft mooie verzen geschreven, van het gepatenteerd dichterlijke soort.

V. ‘kinderachtig’ en Den Doolaard alleen maar ‘jongensachtige romantiek’. Kom kom, dat meent u niet!*

In uw art.6389 over de ‘ruziepsychose’ zegt u dat Marsman zich afzijdig houdt. Dit begrijp ik niet. Henny heeft zeer vaak en zeer heftig ruzie gemaakt, en dat weet u zoo goed als ik, want in een ander art.6390 hebt u het over zijn (ridderlijke) felheid, en dat hij altijd zijn opinie durft zeggen. Of bedoelt u speciaal de ‘politieke’ ruzie? Dan moet het u een teleurstelling zijn geweest te merken dat zelfs Jany zich niet meer afzijdig houdt. (Henny ook niet, lid van ‘Waakzaamheid’.) Ik geloof dat over dit fatum: het partij moèten kiezen van kunstenaars en intellectueelen in dezen tijd, een zeer goed art. te schrijven zou zijn, maar dan vanuit een ruziepsychose alleen. En dat deze k. en int. het ellendig genoeg vinden, is ook een feit. Onder de bourgeoisie kon je op dit gebied zoo heerlijk onverschillig zijn. Nu gaat het op dood en leven, juìst voor dezen.

6391 Tenslotte, ik zou oneerlijk zijn als ik op me liet zitten dat ik ‘heel goed besef dat mijn werk, evenmin als dat van 99% van andere auteurs, voor de eeuwigheid geschreven is’. Dàt ‘heel goed beseffen’ doen, geloof ik, alleen de Hans Martinnen, en Melis Stokes (wat hen overigens sympathiek maakt). De vraag wordt dan natuurlijk: wat is precies deze eeuwigheid? De echte eeuwigheid, de éénige, haalt niet één auteur; daarop kan dus iedereen gerust slapen. Maar ‘j'écris pour durer’, ieder behoorlijk schrijver denkt toch dat hij dat doet, als hij niet toevallig aan zijn ‘minco's’ lijdt. Laat ons het dus zóó zeggen, om een sympathieke bescheidenheid te blijven bewaren: ik wil wel beseffen dat ik niet voor wat-men-noemt de eeuwigheid schrijf, maar als het toch wèl zoo zou blijken te zijn, och, dan zou 't me ook niet verwonderen...

Wat beteekent die opmerking, dat Ter Braak een ‘mincotje’ heeft, dat hem naar voren doet treden?6392 Is het geen tijd om dergelijke argumenten voorgoed uit ons vocabulaire te schrappen? Dat zegt toch nièts meer, en is àl te goedkoop. Multatuli zei al dat iedereen die ‘optrad’ vreeselijk ijdel moest zijn, anders hield hij zijn mond; nu zijn we zoo slim geworden dat we wat men vroeger ijdelheid noemde ‘minco's’ noemen. U en ik en iedereen lijdt aan ‘minco's’, anders hielden we onze mond en deden ons best om totaal onbekend te overlijden. - Bovendien, als ik nu niet op den voorgrond wil treden, bv. door in Enschedé te lezen,6393 zou u wschl. gauw klaar zijn en dat óók door een ‘minco’ verklaren. (Zoo wordt het een passe-partout dat eig. al niets meer wil zeggen dan dat X of Y iets gedaan heeft wat ònze goedkeuring niet wegdraagt.)

De rest dan inderdaad mondeling, later! Mijn vrouw is alweer opgeknapt. Voor Dé Essers6394 zullen we ditmaal wel geen tijd meer hebben maar we komen nog wel terug hier. Ik zend u K. en O. met dat stuk erin,6395 - graag terug.

Voor vandaag is dit, geloof ik, alles. Wilt u onze hartelijke groeten doen aan uw vrouw en ze zelf ook in ontvangst nemen? Het was prettig u gezien te hebben.

Gaarne uw

EduP.

P.S. - Wij gaan wschl. 18 dezer uit Bergen. U kunt mij altijd bereiken p/a Batten, Sportlaan 125, Den Haag. En ik kom graag nog eens bij u logeeren maar mijn speciale ‘minco’ verbiedt mij vast openbare lezingen te houden. Ik heb zoo'n[...].6396

6384Zie 3823 n 1.
6385Dichterschap en werkelijkheid, geïllustreerde literatuurgeschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland en Zuid-Afrika; onder redactie van W.L.M.E. van Leeuwen. Utrecht (1939). Hierin van W.L.M.E. van Leeuwen ‘De laatste vijftig jaar’ (hoofdstuk VII, p. 190-283; over Vestdijk p. 268-269). Zie voor hun gesprek over Vestdijk, bij zijn enige ontmoeting met DP op 4 november 1939 in Bergen: W.L.M.E. van Leeuwen, Drie vrienden (enz.). Utrecht 1947, p. 212.
6386De Amerikaanse dichteres Ella Wheeler Wilcox (1850-1919) was de populairste dichteres van haar generatie, ondanks haar sentimentele filosofie.
6387P.C. Boutens, ‘Kussen’ in Vergeten liedjes (Brugge 1909), p. 32, waarvan de laatste strofe luidt: ‘Toch, ons zielen konden nimmer / Tot elkaêr in oogen reiken, / Konden niet uw warme lippen / Mijne warme lippen kussen, / Hadden niet mijn roode lippen / Uwen rooden mond gekust.’ Van Leeuwen meent zich te herinneren (Avonden op Drienerwolde, Amsterdam 1966, p. 293, waar deze alinea vanaf ‘Boutens’ vers' wordt geciteerd), dat hij dit gedicht bij zijn ontmoeting met DP ter sprake had gebracht.
*De laatste strofe van dat Kussen ben ik geneigd mooi te vinden, als ik dan niet aan den mond van Boutens moet denken! Dat hij roode lippen heeft, of zelfs ooit had, betwijfel ik.
6388‘De dichter en de volle levers’, in A. Roland Holst, Uit zelfbehoud, Maastricht 19382, p. 107-108.
*Erotomanen, scatologen etc. kunnen 60 jaar oud zijn bovendien; als 't dus niet meer ‘kinderachtig’ is ben je even gauw klaar met ‘seniel’. De kwestie blijft m.i. (inzake literatuurkritiek): heeft de man talent of niet? Ik vind bv. Angèle Degroux ‘puberachtig’ - Jany en mijn vrouw ook - en toch... vol talent! Dus wijs ik 't niet af.
6389W.L.M.E. van Leeuwen stelde in de eerste aflevering van het artikel ‘Iets over kritiek, Greshoff, Rispens' litteratuurgeschiedenis en over ruzie-psychose I en II’ (Twentsch dagblad Tubantia van 12 en 19 augustus 1939 in de rubriek ‘Over litteratuur’, nrs. CCCC en CCCCV) o.m. ‘De weinigen, die zich afzijdig houden van de ruziepsychose, slinken zienderoogen in getal (ik noem A. Roland Holst en Marsman).’ (In de tweede aflevering werd DP's ‘Poezen en honden’ overgenomen; fragment van deze artikelen in W.L.M.E. van Leeuwen, Drie vrienden, p. 213-214).
6390W.L.M.E. van Leeuwen besprak in de rubriek ‘Over litteratuur’ nr. CCCXCI in Twentsch dagblad Tubantia van 28 januari 1939 naast Oorspronkelijk dichtwerk van Albert Verwey en De wereld een dansfeest van Arthur van Schendel het Verzameld werk van H. Marsman, waarop DP vermoedelijk doelt.
6391Deze alinea werd eerder gepubliceerd in W.L.M.E. van Leeuwen, Drie vrienden, p. 215.
6392In de tweede aflevering van het in n 6 genoemde artikel schreef Van Leeuwen: ‘Zóó zal Du Perron (méér nog dan Ter Braak, die een minco'tje heeft en dus sterker naar voren treedt) stellig denken;’
6393Van Leeuwen had tevergeefs geprobeerd DP voor een lezing voor de Volksuniversiteit in Enschede uit te nodigen; vgl. 3857 (1140) in Bw TB-DP 4, p. 404.
6394Bernard (Dee) Essers (1893-1945), tekenaar en houtsnijder, illustreerde o.a proza van A. Roland Holst en Van Schendel, woonde in Bergen en was bevriend met Van Leeuwen (zie over Essers: W.L.M.E. van Leeuwen, Avonden op Drienervolde, p. 113-128).
6395Niet achterhaald welk artikel wordt bedoeld.
6396Gedeelte van het papier ontbreekt.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie