E. du Perron
aan
G. Stuiveling
Bergen, 11 oktober 1939
Bergen-binnen, Nesdijk 19,
11 Oct. '39.
Geachte Heer Stuiveling,
In de eerste plaats: hartelijk gelukgewenscht met de blijkbaar geslaagde operatie. Om u in bed op een praatje te vergasten, dat u misschien interesseert (al is het uiteraard niet méér dan een praatje), zend ik u ingesloten interview - met naschrift. Ik las in Gr. Ned. uw besprekingen van Tweede Pleidooi en De Muze v. J.C.,6244 waarvoor dank.
Die Multatuli-affaire zal ik nu zoo gauw mogelijk opknappen. Er is eenige haast bij, want de conservator sprak mij van een heer Ett (meen ik) die ook al in die papieren zat te studeeren. Verder is op komst, bij Van Stockum, het boek van Mult.'s schoondochter, vrouw van Edu, over ‘de Waarheid’ in zijn gezin; - u ziet van uw bed uit, vrij precies, dunkt me, hoe die ‘Waarheid’ eruit zal zien.
Was u op het oogenblik fit, dan zou ik u schrijven: laten wij elkaar over een dag of 5 in Amsterdam ontmoeten. Nu zal dat wel niet gaan. Ik zal dus beginnen met lezen en overschrijven. Hebben we de documenten in afschrift, dan kijken we verder. Die maleische stukken zal ik niet overschrijven - op een enkele misschien na - omdat de nederl. lezer daar toch niets aan heeft en omdat men op die manier al heel gauw een moeilijk uit te geven, dik boek zou krijgen. Maar ik zal er résumé's van maken.
Daarna hoop ik dat u voldoende hersteld zult zijn en dat wij elkaar wèl in dat zaaltje6245 kunnen ontmoeten. Of ik kom bij u in Hilversum.
Ik vind het van betrekkelijk gering belang wie van ons beiden deze documenten uitgeeft. Zoolang Van Leur zijn dossier niet gepubliceerd heeft, is er tòch nog altijd wat ‘geheim’; dus eigenlijk is dit alles niet méér dan ‘voorwerk’; nuttig maar niet werkelijk bevredigend. Eerst wanneer alles daar zal zijn, begint het werk dat de moeite waard is, vind ik: ù schrijft dan een groot essay over Multatuli (en Lebak),6246 waarin u alle documenten plus de Havelaar aan een nieuw onderzoek onderwerpt, ik ga werken voor een eventueele nieuwe druk van De Man van Lebak.
Tusschen haakjes: las u de dissertatie van J. Zwart over Duymaer van Twist? (Utrechtsche Bijdragen.) Daar is ook heel aardig materiaal bij. Ik wil daarover een stuk schrijven voor Gr. Ned.
Ik ben zeer benieuwd naar uw verdere Vosmaer-publicaties, in 't bizonder naar de briefwisseling met Kloos.6247 Dit genre is in Nederland veel te weinig beoefend en de resultaten kunnen toch, behalve belangwekkend, zoo boeiend zijn! - Zag u het Van Deyssel-nr. van De Nieuwe Gids,6248 met een eindeloos stuk van dien idioot van een Haighton, volgepropt met hoofdletters, waarin u o.a. bestreden wordt en waarin Van Deyssel wordt voorgesteld als sociaal minstens de gelijke van Van der Goes wat kennis betreft, maar verder natuurlijk in het veel knappere aangezien hij prae-fascist is, en dus ook heelemaal geen ‘individualist’ maar een ‘personalist’ - om dat nieuwe kunstje ook nog toe te passen. Het is een zielig herdenkingsnr., waarvan de goede Van Deyssel zich overigens geen rekenschap zal geven, zijnde hij door drank en jaren ver verheven boven distinguo's inzake de ‘namen van het oogenblik’. In gewoner hollandsch gezegd: tot zijn geluk zal hij niet merken door welke troep onbenullen zijn herdenkingsnr. werd volgeschreven. - Maar u moet het fraais toch even zien, geloof ik. Ik zelf bezit het niet, maar zag het bij A. Roland Holst liggen en besnuffelde het gedurende 10 minuten.
Tenslotte moet ik antwoorden op het laatste deel van uw brief6249: Stern-Havelaar-Sjaalman etc. Neen, ik hecht wel degelijk ook waarde aan die onderscheiding, en wat u zegt, onderschrijf ik gaarne.* Om te beginnen heb ik zelf immers betoogd dat Havelaar niet 100% Multatuli (d.i. Douwes Dekker) is, n'en déplaise sommige uitlatingen van den lateren Multatuli. Maar Havelaar-en-Sjaalman is natuurlijk één, als men den roman au sérieux moet nemen. Om dezelfde reden is Stern natuurlijk onbetwijfelbaar een ander. - Dàt bedoelde ik dus niet, toen ik over die ‘foutjes’ wat achteloos schreef (zooals u zegt, zelf weet ik absoluut niet meer wat ik u toen geschreven heb); ik denk dat ik die verschrijvingen van Mult. literair niet ‘erg’ vind, vond, in mijn brief6250 aan u heb gevonden. Ik bedoel dit: Mult. laat den roman door Stern schrijven, maar met alle gegevens uit het pak van Sjaalman. Beschrijft Stern dus Lebak, dan benut hij een beschrijving van Havelaar-Sjaalman. Maar zegt hij ‘ik’, als het een passage betreft waarbij hij in Lebak aanwezig zou moeten zijn geweest, dan is er natuurlijk een fout (verschrijving, foutje). U hecht daar wschl. meer waarde aan dan ik, maar zeggen dat dit zonder beteekenis is doe ik niet, vóór ik u gelezen heb. Misschien is er wèl een bizondere beteekenis in, die mij voor 't oogenblik ontsnapt.
(Ik denk nu zoo: als Stern ‘ik’ schrijft, waar alleen Havelaar dat had mogen doen, dan zijn er 2 interpretaties. 1o Multatuli vergeet dat Stern de pen vasthoudt en zegt ‘ik’, uit naam van den echten schrijver, dus Mult. zelf. 2o. Hoewel dit vorige natuurlijk het geval moet zijn geweest, zou men als ‘advokaat’ mogen zeggen: Neen, Stern heeft de fout begaan, want hij heeft daar kennelijk een papier van Havelaar-Sjaalman gebruikt, en vergeten diens ‘ik’ om te werken.)
Deze en dergelijke gevalletjes bepraten we beter samen, als we elkaar zien; in brieven wordt het zoo lang en gewichtig. Ik verwacht veel van uw ‘definitief essay’ over Lebak. Schrijft u mij naar: 125 Sportlaan, Den Haag, bij mevrouw Batten; - in afwachting van een eigen adres, is dat mijn meest ‘vaste’. Van mijn kant zal ik u op de hoogte houden van mijn gepruts in het museum.
Nogmaals het beste met uw toestand, gaarne uw
EduP.
P.S. - Nogmaals dank voor de uitnoodiging. Voorloopig zal ik 't bij Amsterdam-Den Haag moeten laten (na Bergen), maar misschien kom ik u toch even in H. opzoeken, zonder te logeeren. Dit schrijven we elkaar dan nog. Op 't oogenblik moet ik me ‘ernstig bezighouden’ met zoo gauw mogelijk een eigen adres te vinden.
P.P.S. Het stuk van Haighton over van D. heet: Dukdalf der Persoonlijkheidsidee. (What's in a title!)
8. 3742
11 oct '39
Byvoegsel
Wat een grappig schema levert de Havelaar op, als men nauwgezet onderscheiden gaat.
I. | Droogstoppel schrijft over zichzelf en Sjaalman. |
II. | Stern schrijft over Havelaar (= het verleden v. Sjaalman) met gegevens uit het pak van Sjaalman. Er is hier dus samenwerking tusschen Stern en Havelaar. |
III. | Droogstoppel onderbreekt hem soms, maar het boek blijft verdeeld tusschen deze 2 vertellers: Dr. en Stern, tot: |
IV. | Multatuli in persoon optreedt voor den ‘staart’ van den Havelaar. (Hij is dan geen 3e verteller, maar een soort God die alles opeischt.) |
Ga je dit ‘subtiel’ na, dan moet je natuurlijk toch weer terugkomen tot het idee dat Multatuli niettemin alles geschreven heeft, dat Droogstoppel èn Stern ook maar creaties van Mult. zijn, zooals trouwens uitdrukkelijk gezegd wordt aan het eind, - d.i. in het boek zelf.*
Dus: Droogstoppel en Stern - de eerste ook - vertegenwoordigen ook nog maar ‘kanten’ van Mult. (Hij zegt immers ergens dat er meer van Droogstoppel in hem is dan men weet, - in een brief, meen ik.)
Niettemin: als men alles zoo maar tot Mult. herleidt, wordt het een soep. Uw opvatting dat Stern dus een heel eigen ‘kleur’ aan de Havelaar-historie geeft, is bewijsbaar juist. Niets minder dan de ‘kleur’ die Droogstoppel geeft aan de Sjaalman-historie.
En dit is dan nòg een bewijs voor mijn opvatting dat Havelaar (voor Mult. zelf, toen hij 't boek schreef) de geidealiseerde, geromantiseerde ass.-res. Douwes Dekker is, want: Havelaar is - zooals u zegt - die ass. res. D.D. gezien door den jongen duitschen romanticus Stern.
U ziet hoè wij het eens zijn!