E. du Perron
aan
G. Stuiveling
Bandoeng, 9 juni 1939
Bandoeng, 9 Juni 1939.
Geachte Heer Stuiveling,
Als u mijn boekje Blocnote kl. formaat (Boucher) kent of indertijd op Den Gulden Winckel acht sloeg, kent u wschl. dat fransche 17e eeuwsche vers, dat zoo zonderling op de Iris van Perk lijkt. Zoekt u 't anders op in Bl. kl. f., blz. 39. - Ik ben nu, al zoekend in mijn indische belletrie vóór Multatuli, een vers tegengekomen, dat erg aan Drie Liedjes van Perk6126 doet denken. Het komt voor in een bundeltje Uit mijn Portefeuille door E.W.A. Ludeking, uitgeg. te Batavia bij de Lange & Co in 1861. Ik schrijf het voor u over omdat het u misschien interesseert. (In dat bundeltje staat het op blz. 57-58).
Ik geef toe dat het versje van Perk mooier - want vooral korter - is. Maar dit soort album-poëzie hing toch wel erg in de lucht, ook vóór hij die liedjes schreef. Deze Lüdeking is maar een zondagsdichter; hij was vermoedelijk ambtenaar in Padang (Sumatra).
Met vriendelijke groeten, uw dw.
EduPerron
Als u mij nog terugschrijft, doet u het dan p/a A.C. Nix, uitgever, Landraadweg 3, Bandoeng. Wij hebben met 1 Juli a.s. ons huis nl. opgezegd, en hopen in Augustus op de boot te zitten naar Europa. Deze laatste tijd is ons adres in Indië dan wschl. zwevende, vandaar dat Nix het veiligste is.
Van Leur heeft nog steeds niets gevonden van Carolus.