E. du Perron
aan
J. van Nijlen

Bandoeng, 19 april 1939

Bandoeng, 19 April '39.

Beste Jan, - Veel dank voor je brief. Ik schrijf deze kaart omdat ik het op 't oogenblik juist erg druk heb met het 2e deel Indische Belletrie (vervolg op De Muze), waarvoor ik weer naar Batavia moet. De zaak is, dat wij er hard aan werken om van hier weg te komen en daarvóór nog van allerlei willen afdoen. Als 't kan gaan wij in Juli al, anders hopen we in Augustus of September. Naar Europa, als de oorlog er dan nog niet is. Je ziet me dan zeker, want ik denk - als 't eenigszins kan - Gille dan op te halen om verder zelf voor hem te zorgen; zooals 't nu gaat, zal 't niet bestendigd kunnen worden. Hij is nu 12.

Met Bep en Alijntje gaat het goed; met mij beter, maar toch langzaam. Die longontsteking werkt lang na, en verder ben ik wschl. toch niet echt genezen van mijn dyssenterie; zooiets blijft eig., zoolang je in de tropen bent.

Wat je schrijft over Fr. Paulhan, voel ik precies zoo; ik zou het in dezelfde woorden kunnen zeggen. Ik zond je gisteren een ex. Sprookje v/d Misdaad, maar schreef bij ongeluk Rue Rodenbach 12 inpl. v. 112, dus je moet misschien daar maar eens informeeren, als 't je niet wordt bezorgd. Spreek er anders den facteur over. Het boekje moet ± half Mei bij je zijn.

Nu Jan, later beter. Ik verlang erg naar Europa - dwz. naar de vrienden - ondanks alle beroerdigheid. Hier is 't toch niets gedaan voor menschen als ik. Bep laat jou en de familie hartelijk groeten; een hand van steeds je

E.

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie