E. du Perron
aan
C.J. Kelk
Bandoeng, 23 maart 1939
Bandoeng, 23 Maart '39.
Beste Kelk,
Met veel genoegen kreeg ik je brief. Ik heb indertijd niets erbij geschreven omdat ik niet zeker was dat Bruna je dat knipsel zou doorsturen en omdat ik je adres niet wist. Daarna stuurde ik je - maar ook naar Bruna - een verzameling Compagniespoëzie die ik hier samenstelde, en die je nu zoowat moet hebben bereikt als Bruna ditmaal even goed zijn plicht deed. Ik stel me vooral wat voor van joùw contact met die zonderlinge en onthullende rijmelarij. Schrijf daar vooral een sappig vertoog5979 over, zul je?
Verder, - vóór ik het vergeet - moet je de groeten hebben van de Van Leurs (in 't bizonder van Peu), die nu in Buitenzorg wonen. Ik zie ze vrij dikwijls, hoewel wij hier in Bandoeng wonen, een van de meest quasi-hollandsche, provinciale, vervelende stadjes van de heele Oost. Het klimaat heet er gezond te zijn, omdat het er koel is, maar de doktoren tieren hier welig, en voor mijn eigen portie heb ik hier een maand na aankomst een longontsteking opgedaan die me bijna ad patres heeft gevoerd en waarvan ik nu nog dagelijks de gevolgen merk. Over het indische leven zooals het nu is - inderdaad zeer verschillend van wat het zelfs 20 jaar geleden nog was - vertel ik je niet. Ik maak aanteekeningen, mentaal meer dan grafisch, en hoop eens deze stof te openbaren in een soort vervolg van Het L.v.H., dus zooiets als de ‘nieuwe indische avonturen van den heer Arthur Ducroo’. En ik kan je bij voorbaat al de verzekering geven dat de edele heeren van de bataviaasche societeit Harmonie daar nòg ontstemder over zullen zijn dan nu over Ducroo deel I. Het is hier - de uitzonderingen natuurlijk niet te na gesproken - allerbedroevendst tuig, zoowel wat de onfatsoenlijke als de fatsoenlijke lieden betreft. Je moet in Indië op een zeer onfatsoenlijke wijze fatsoenlijk zijn (zooals Multatuli ook was, dien ik hier dagelijks meer leer bewonderen), anders ben je als fatsoenlijke fatsoenlijkerd doodgewoon een meeknoeier en een fluim naast het rapalje ‘dat zich niet onbetuigd laat’. En denk niet dat ik overdrijf.
Mijn kroniek in het Bat. Nwsbl. - waarin ik nu ruim 1½ jaar me beijverd heb om de nederl. letteren hier in te voeren, en met succes! - werd dezer dagen ook bruusk afgebroken om iets, behoorend tot deze zelfde logica. De hoofdred. vond mij onfatsoenlijk worden in zijn fatsoenlijke krant, omdat ik daarin iets gezegd had over een notoor onfatsoenlijk collega van ZEd., waarop ik ZEd. beduid heb dat ik hier evenmin een blackmailer voor een held wenschte aan te zien als een houten Klaas voor een model van fatsoen, en hem met zijn krant naar de pomp liet loopen. Op zichzelf is zooiets hoogstens normaal. Maar... ik ben even arm als jij, en de 60 à 70 pop per maand die me dit scheelt voel ik wèl, helaas.
Physiek zijn zoowel mijn vrouw als ik voortdurend ellendig hier. Blijkbaar ben ik te moeizaam en dus te degelijk in Europa geacclimatiseerd om hier óók nog thuis te hooren. We maken dan ook voortdurend plannen om terug te gaan, maar het een of ander kwam er tot dusver steeds tusschen en stelde het vertrek uit. Toch hopen we hier niet lang meer te blijven, - een halfjaar hoogstens, als de wereld voordien niet vergaat.
Zend me af en toe een boek van je, als je een ex. over heb. De Dans v.j.v. en Variaties o.h. th. vr.5980 vond ik de aardigste prozadingen die ik van je las, tot dusver. Maar ik bezit ze niet, keek ze in bij Sl. indertijd, in een tijd toen ik al geen geld meer had om ze te koopen. Inge-sloten een kritiek over je Rondom (in een nogal intellectueel en onafhankelijk blaadje, dat vnl. toch politiek georiënteerd is en vrij saai, Kritiek en Opbouw geheeten) van een leeraar M.O. nederlandsch, dus van ‘onverdachte zijde’. Ik geloof dat mijn stuk vriendelijker was, maar ik màg je dan ook zoo graag, en je Spelevaart heeft nog altijd mijn volle liefde, dat heb je wel gemerkt. Bovendien kan ik me levendig voorstellen, dat je geen lust had om al die copie nog eens grondig om te werken! Ik geloof trouwens dat je al een heel eind gekomen zou zijn als je wat geschrapt had in de navertellerij. Maar basta daarover; het boek is tòch wel aardig.
Wat je van Holland zegt, vind ik prachtig en als formule volstrekt juist. Maar jij, die voor mij het heerenhuis-aan-de-amsterdamsche-gracht5981 belichaamt! Het kan raar loopen. Ik heb 't gevoel dat ‘Kras’ niet gaan kan zonder jou en dat jij niet eten kunt dan op z'n minst ‘in de schaduw’ van Kras. - Enfin, groet Parijs van me, en laten we hopen dat we elkaar daar nog eens terugzien, misschien als de Duitschers van den aardbodem zijn weggevaagd. Hartelijke groeten v.h.t.h. en een hand van steeds je
E.