E. du Perron
aan
J. Greshoff

Proempang, 25 maart 1937

Ond. Proempang, bij Pekalongan (wij zijn hier voor tien dagen bij Adé Tissing).

Beste Jan,

Een paar dagen geleden je 3e briefkaart, tegelijk met den brief van Atie. Ik antwoord eerst op de briefkaart:

1. Als de naam van die heer Saks4539 inderdaad zooveel ‘grooter’ is dan de mijne, dan staat mijn zaak wel hopeloos. Inderdaad verwacht ik er dan ook niets meer van. Geef je dus geen verdere moeite bij welke uitgever ook; het zou immers voor niets zijn?
2. Als het Mult.-boek van Saks uitkomt: het is een door-en-door schijnheilige, ongenereuze studie over Lebak, volmaakt noodeloos na al het vuile werk van den Jhr. de Kock, dat in 1926 werd gebundeld, na van 1911-1913 in de Tijdspiegel te hebben gestaan, en Saks' werk heeft in 1927 in Gr. Ned. gestaan, zoodat de data op zichzelf al alles zeggen, - stuur mij dat vooral. Het komt dan ook in mijn Mult.-artikel voor Gr. Ned. dus: Mult.-bloeml. Pegasus met inl. v.A.v. Gogh-K., Julius Pée, Saks, en misschien Beversluis. Het zal een boeiend artikel worden! Deze door de Kadt en blijkbaar door jou zoo bewonderde Saks is een nare man, een soort sous-Busken Huet, die hij op dezelfde hypocriete, quasi-objectief-historische manier tot in zijn patserigheden of kleinzieligheden, bewondert. Maar dat hij zoo ontzettend veel bekender is dan ik, wist ik niet. Sterker, ik ben zoo vrij het met kracht te betwijfelen. Als die Saks ooit zooveel naam heeft gehad, is die nu vrijwel vergeten - en behalve De Kadt en jou heb ik er mijn leven lang nooit een kip over hooren gewagen*
3. Stuur Scheepsjournaal terug. Ik wist niet dat het zóóslecht was. Ik zal het overlezen en misschien fragmenten eruit gebruiken, elders. Maar echt boos - wat jij wilt - kan het uiteraard niet zijn; deze lieden zijn op deze manier walgelijk, daar kan je je toch niet boos op maken? Dat zou hyper-belachelijk geweest zijn. Ik dacht ook dat de toon, de beteekenis, de details niet precies leken op Justus van Maurik. Maar je hebt die folio-blzn. in ms. misschien gelezen tusschen de bedrijven door - ik weet van jou dat je toch altijd geërgerd bent als je mss. moet lezen - en je er in je oordeel gauwer van afgemaakt, d.w.z. je gauwer ertegen schrap gezet dan Menno en Henny, waarmee ik niet zeggen wil dat het heel journaal goed is. Blijkbaar is 't een gevaarlijk experiment geweest: Maar als jullie je zoo ergeren aan 30 of 40 blzn. lectuur, denk dan eens wat 30 dagen tusschen dit vee voor mij geweest is! Dàt weet je dan, juist doordat het niet mooi geworden is.

Nu de brief. Op het voorstel om Simone te laten waaien, kan ik pas ingaan als ik zelf compleet in de kampoeng terecht ben geraakt. Ik heb haar beloofd haar niet te zullen ‘verlaten’; ze kan niet voor zichzelf zorgen (tenzij ze nog eens trouwt); ze heeft absoluut vertrouwen in mij gehad, toen ik wilde scheiden, anders had ze me die scheiding flink lastig kunnen maken, en om dit laatste alleen zou ik haar al niet achteraf laten waaien, voor het absoluut noodig is. Bovendien: de f 20 's maands die ik haar geef, stellen haar in staat een ‘eigen dak’ te betalen, waar Gille, als hij overkomt, ook van profiteert. Ver-liest ze dat, - want wat ze kan is alleen: dienen, zoodat ze in een meidenkamertje bij menschen zou moeten, - dan zou Gille haar daar moeten opzoeken, wat mij niet in zijn belang lijkt. Het is dus ook poor Gille dat ik door wou gaan haar althans die f 20 's maands te geven.

Ik zal je nu begin April f 50. sturen. Van Menno is mijn heele honorarium voor Lebak (± f 35?) naar het dépot bij Jean de St. gegaan, als aan mijn verzoek voldaan is. De opbrengst van Waarom Indië, als dat in G.N. gestaan heeft, kan ook weer naar het dépot. Verder zal ik zien; wschl. zal ik ook hier binnenkort wat verdienen (ik schreef hierover juist een lange brief aan M.,4540 dien hij je wel zenden zal). Maar ga dus vooral door met de opbrengst van Blocnote aan S. te geven, en laat Jean die bijvullen op de afgesproken manier. Er moet toch nog ièts in het ‘dépot’ zijn? Zooniet, vraag J. de S. het mij voor te schieten. Bep schrijft aan de Bank in Den Haag om J. de S. f 50 te sturen; begin, uiterlijk half April heeft hij het. Dan is voorloopig de zaak toch weer gered?

Ik hoop je de volgende keer betere dingen te kunnen schrijven. Misschien dat alles me dan ook meer toelacht.

Hartelijke groeten, ook aan Atie van ons tweeën, een hand van je

E.

Wat volgt is niet bedoeld als ‘ruzie’, want ik weet dat je het druk hebt en als je me dat voorhield had ik er direct vreê mee. Maar er is iets in je brief dat mij hindert en ik wil dit niet weghuichelen.

P.S. Het puzzelt me werkelijk een beetje wat er in je omgaat als je mij zoo ‘neerzettend’ voorhoudt dat Saks een zooveel ‘grooter naam heeft op essayistisch en litt. hist. gebied’ dan ik. Geloof je dit zelf? Dan ben je toch, onder een schijn van wegwijsheid, ongepermitteerd naief Neem eens de proef en vraag eens aan 20 menschen die je ziet, wie bekender is op dit oogenblik, Saks of ik. (Je kunt dit vervangen door: Saks of Henny, Saks of Menno, Saks of jijzelf.) Dat het bij mij gekwetste ijdelheid is om die grootere naam moet je, hoewel je blijkens je stuk in G.N. van mijn ijdelheid overtuigd bent, toch niet gelooven. Het is tè makkelijk, want ik ben bv. om den-dood niet gekwetst als je mij de grootere naam voorhoudt van den essayist Casimir,4541 die grooter is dan de namen van Menno-jij-en ik bij elkaar, inderdaad. Ik ben alleen maar onaangenaam getroffen door het soort plezier en de quasi-beterweterij waarmee je mij zooiets toevoegt; zoo in den toon van: God, mannetje, verbeeld je maar niets. Ik geloof, in alle deemoed, dat de namen van Menno en van mij momenteel in Holland de beste ‘mogelijkheden’ bieden, in verband met dien van Multatuli. Of overigens die naam speciaal gevestigd is op ‘essayistisch of litterair-historisch gebied’, of door ander werk op litterair gebied, is volmaakt bijzaak. Maar zelfs op essayistisch gebied geloof ik bekender te zijn - in 1937 - dan de groote essayist Saks. Dit niet uit ijdelheid, maar uit zuiver objectieve overwegingen. Maar tenslotte, dàt bedoelde ik niet (want ik dacht aan den heelen Saks niet) toen ik je schreef: is er in Holland dan geen belangstelling voor een boek over Multatuli door mij? Ik dacht aan de mogelijkheden in Frankrijk, waar iedere leeraar een boek over Victor Hugo gedrukt kan krijgen, de stomste ‘vie romancée’ en het 780e boek over dezen Hugo, die mij als onderwerp ook al niets ‘nieuwer’ lijkt dan Multatuli. - En kortom: vanwaar je onwil, of je geprikkeldheid? Is het de drukte? Zeg dàt dan. Maar doe er verder werkelijk geen moeite voor, want het spijt me nu dat ik je hiermee heb lastig gevallen. En een zaak wordt nooit zóógewonnen; dus ik stel me er niets van voor, zooals je me aanraadt.

II

Ik zal deze kant ook nog vullen, omdat deze brief anders wel erg vol staat met die eene kwestie. En eerst: ik schreef dat ik je begin April f 50 zou zenden en dat Bep de bank zou schrijven f 50 aan Jean de S. te zenden, maar dit is natuurlijk hetzelfde. Terwijl ik je schreef, opperde Bep de bedenking dat het via de bank sneller zou gaan, en daar het ‘dépot’ bij J. de S. is, gaat het dan maar direct daarheen. Gelijk hiermee gaat er dus een vliegpostbrief van Bep naar de bank. Alleen, wij kennen hier4542 geen van beiden het nieuwe adres van J. de S. uit 't hoofd (mijn adresboekje ligt in Tjitjoeroeg), dus wij sturen dat geld dan maar naar de 122 avenue Longchamp. Bel Jean even op om hem te waarschuwen dat het daar komt.

Zoo lang Simone niet hertrouwt en zoolang Gille zelf nog niet genoeg verdient om zijn moeder bij te staan, als ik er niet ‘sterk’ genoeg voor ben, dus nog ± 10 jaar of zoo, wil ik tot het uiterste toe S. met dat beetje steunen. Ook zoolang mijn schoonzuster het schoolgeld betaalt. Het is een rotzooi, maar een ander (S. in dit geval) voor wie die f 20 heel véél is, en ook moreel zoo'n verschil maakt, opofferen om het zelf iets prettiger te krijgen, gaat me niet af. Als ik werkelijk totaal gekelderd zal zijn, ja, dan heb ik de troost dat ik er ook werkelijk niets aan doen kan; dan moet ieder maar op eigen houtje krepeeren, inderdaad. Maar wie weet, misschien is er spoedig uitkomst. Hiervoor moet je den brief aan Menno lezen, dien ik nu een kleine week geleden door tusschenkomst van den ‘forumneger’ verzond. Vraag hem of hij dien ontving (of misschien las je hem nu al). Ik zit hier nog zoo ‘aan den aanvang van alle dingen’ - anderzijds moet ik werkelijk misschien 10, 15, 20 jaar hier zitten (en Bep? en Alain?) om het zoo'n beetje te kunnen bolwerken? En als ambtenaar? Ik maak op 't oogenblik een goede kans - tenzij die befaamde brief wordt opgediept en tegen mij uitgespeeld; dan zal 't wel meteen mis zijn. En moet ik ambtenaar worden, als dit in zich houdt dat ik dan ook allerlei dingen niet meer mag schrijven? Ook op dit terrein: mijn verhouding tot Indië en indische toestanden van nu, sta ik ‘aan den aanvang van alle dingen’. Een tijdje geleden las ik in Gr. Ned. (hetzelfde deel waarin Lebak van Saks) oude verzen van jou; uit 1927, dus Confetti,4543 en kreeg opeens een krachtig heimwee naar Brussel en de boulevard Aug. Revers van dien tijd. Maar ach, de kamer van toen is toch al veranderd; ook dàt is al ‘voorbijgegaan’. Als ik ooit in Europa terugkom, als wij elkaar terugzien, zijn wij volslagen zuur en oud. Beter dus maar niet??

4539P. Wiedijk (ps. J. Saks, 1867-1938), marxistisch historicus en essayist; was van 1902-1913 redactiesecretaris van De nieuwe tijd; schreef artikelen over figuren als Busken Huet en Multatuli. Zie ook F. de Jong, J. Saks, Literator en marxist, [etc.]. Amsterdam 1954. Van hem verscheen Eduard Douwes Dekker, Zijn jeugd en Indische jaren. Rotterdam 1937.340 blzn. De opstellen in dit boek waren eerder gepubliceerd in GN 17 (1919), 18 (1920), 20 (1922), 23 (1925), 25 (1927) en 35 (1937).
*De heer De Kadt vond Saks immers zooveel ‘scherpzinniger’ dan Menno? Dit is een karakteristieke prollenopinie: Saks is ‘scherpzinnig’, maar als een gediplomeerd boekhouder.
45403138 (995) met name Bw TB-DP 4, p. 111-112.
4541Prof. dr. R. Casimir (1877-1957), sinds 1918 hoogleraar in de Algemene Pedagogie, was columnist in De telegraaf.

4542Dubbel onderstreept.
4543J. Greshoff, ‘Kleine gedichten’. In GN 25 (1927) 6 (december), p. 572-573; opgenomen in J. Greshoff, Confetti, Kleine gedichten. Maastricht etc. 1928, p. 9, 16, 18, 19, 20, 29, 30, 31, 36, 38, 39, 44.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie