E. du Perron
aan
J. Greshoff

Tjitjoeroeg 17 januari 1937

Tjitjoeroeg, 17 Januari 1937.

Beste Jan,

Ditmaal krijg je een gewone brief, omdat ik je gelijk hiermee een pak zend, waar deze brief vnl. over zal gaan. Dit pak bevat nl. een manuscript getiteld Twee Dokumenten: het 1e een soort afscheid van Europa (mijn laatste tijd daar en waarom ik naar Indië ging, afgescheiden dan van de kans-op-een-baan!), het 2e mijn ‘scheepsjour-nael’. Dit laatste uiteraard vol venijn, want een systematische studie, dag-aan-dag bijgehouden, van de zoogeheeten ‘gewone menschen’ aan boord. Ik heb deze notities hier uitgewerkt, maar feitelijk alleen wat de redactie betreft, de details zou ik niet meer hebben geweten! Tenslotte futiel dus, maar niet zonder ‘beteekenis’, geloof ik: uit zulke details bestaat soms heel een leven, en in zekeren zin zelfs het leven (althans van de bourgeoisie). Ik heb er bovendien, merk ik achteraf, niet alleen mijn oude haat tegen den ‘bourgeois’ in gezet, maar ook de hier in Indië gegroeide haat tegen den Ennesbejer, want het is hetzelfde tuig, dat merk je hier beter dan in Europa. Zelfs hier op Tjitjoeroeg is men er niet vrij van: wij hadden nu net een onaangename belevenis met den ouden Crone en met neef Ben, zijn zoon - die persoonlijk heel aardig is, maar ‘fel Ennesbejer’ - over het vlaggen en niet-vlaggen en het dragen van oranje-lintjes op de huwelijksdag van Juliana. Ik heb allebei verdomd; in andere gevallen zou het mij niet eens zooveel hebben kunnen schelen, want ik kan ook geen felle haat in mijzelf ontdekken tegen het huis van Oranje (!), maar ‘Oranje’ is hier slagwoord geworden van de Ennesbee, en het huis Dito wordt ferm geëxploiteerd door de partij Idem, en de heeleboel is dan niet meer alleen béte, maar verdacht. Ik ben overigens zonder eenige twijfel al gesignaleerd, niet alleen in hun rotblaadje Indië Houzee, maar plaatselijk, want neef Ben is zijn groepsleider, zooals hijzelf met padvinderstrots vertelt, rapport schuldig over alle luiden, die niet vlaggeden op het Nationale feest. En de hee ren kondigen in hun rotblaadje aan dat zij ‘niets, maar dan ook niets, zullen vergeten.’ Om althans behoorlijk te worden opgeschreven heb ik dus één pertinent gesprek met neef Ben gehad, terwijl ZEd. stond te kijken naar de juist-gefunctioneerd-hebbende dekhengst, bij zijn stallen, alwaar ik hem in vogelvlucht mijn politieke overtuigingen heb meegedeeld, voor zoover aanwezig en in alle eerlijkheid, maar misschien meent hij ‘slimmer’ te moeten zijn en heeft hij mij toch genoteerd bij de ‘rooie rommel’ die allemaal voor hem gelijk is. (Ik heb hem hierover gezegd dat hij als Ennesbejer óók socialist was, en hij zei: ‘Ja, maar op een andere manier’; wat waar is ook!) Tenslotte alles vriendschappelijk, op de beroerde bijsmaak na die zooiets altijd heeft, want gezegde Ben is tegelijk zoo'n beetje Dolle Dries en de goeiïgheid in persoon, en au fond, op het moment niets anders dan de uitlooper van wat hij altijd was, van wat alle menschen van mijn familie, op Jean de Sturler en ikzelf na, maar op ons rust de ‘vloek der intellectueelen’, logisch zijn. De oude heer Crone, mijn oom, voor wien Multatuli is: ‘schunnig’, een ‘smeerlap’, een ‘afzetter’ en een ‘strontvent’, en iedere Gouverneur-Generaal (op de miserabelen Limburg Stirum en De Graeff van de ethische richting4443 na) qua talis een licht en een groote figuur, is ‘orangist’, heeft hij mij dezer dagen verklaard, welke verklaring volmaakt overbodig was. Bon, zoolang het ongevaarlijk blijft is het alleen maar komisch, en Van der Hoop bv. (die te arm is voor een abonnement op Gr. Ned., vooral waar hij het blad op de Bibliotheek leest, en die je in mijn naschrift gelieve te herkennen als ‘de eerste intellectueel dien ik in Indië ontmoette’) vat het als zoodanig op. Overigens precies als dezelfde klasse in Duitschland en elders. En met dat al is er nu voor Bep en mij toch iets bedorven al, in dit oord. Morgen ga ik naar Batavia (voor 3 dagen), ook al om te ‘solliciteeren’, ditmaal bij een heer Groeneveldt4444 van de Immigratie, die een groot liefhebber van mijn pennevruchten schijnt te zijn, - overigens tout comme een zekeren heer Jansen van de Financiën, die àl mijn werken bezit! Maar wat ik vooral vertellen wou is: dat door deze politieke stankjes mijn poëem van De Grijze Dashond plots niet meer voortstroomde, welk oponthoud ik benut heb met het redigeeren van die zeereis. Ik hoop als ik uit Batavia terugkom, met het poëem voort te kunnen gaan.

Nu dan weer over die zeereis. Lees de ‘documenten’, laat ze Henny en Menno lezen en delibereer erover. Kunnen ze apart gepubliceerd worden? en waar? De stof is zóó, dat ik er in geen geval een publiek werkje van kan maken, als zoodanig lijkt het mij dus ‘geknipt’ voor Ursa Minor. Maar dan nog wil ik er geen enkel ex. van naar de pers hebben, tenzij naar absoluut betrouwbare menschen, als Henny, jij of Vestdijk, en dan liever voor een maandblad dan voor een krant, enz. en het allerliefst heelemaal nergens. Misschien moet in ieder geval een stuk of wat passages worden geschrapt. Maak dit onder jullie drieën uit, want ik heb er geen kijk meer op. Léautaud zou zooiets publiceeren, maar ik ben Léautaud tenslotte niet, en Holland is vooral geen Frankrijk. Ik draag alles aan Jean de Sturler op, om verschillende redenen, deels om het ‘intellectueelen-fatum’ dat ook op hem rust, deels omdat ik vrijwel zeker ben dat, ten opzichte van dit soort menschen, zijn reacties vaak precies de mijne geweest zouden zijn. Ik schrijf hem nu niet, omdat het MS. toch eerst naar jou moet, maar zeg jij hem dit, of laat hem dezen brief lezen, en natuurlijk ook het MS. en laat hem dan zien hoe hij tegenover die opdracht staat.4445 Als Henny, Menno en jij bezwaren hebben, beraadslaag daar dan over, stem over wat weg moet, en schrap. Op de proeven kan ik dan nog altijd zien wat ik doe, en ik sta daar dan ook weer ‘frisscher’ tegenover; hoogstwschl. leg ik mij volkomen bij jullie beslissing neer.

Mijn boek over Indië, waar ik nu zoo zoetjesaan mee begin, kan niet in dezen toon gaan, dat is duidelijk. Het moet algemeener worden en gevarieerder. Dit scheepsjournaal is trouwens werkelijk een soort experiment geweest. Maar ik heb inderdaad de pest aan die ‘gewone menschen’, waar Menno (al is het wat programmatisch) nog zoovaak waardeerende woorden voor vindt; als het is omdat ik ‘ongelijkmatig’ ben als de ‘strontvent’ Multatuli, zooals ik laatst weer in een boekhandelaarsblaadje las (zùlke blaadjes geven aan hoe ‘men’ je catalogiseert), neurasthenisch, al-te-menschenhaterig of wat anders, dan zij het zoo, ik constateer wat is. Hoe ouder ik word, hoe meer de schurft ik heb aan dergelijke ‘gewone menschen’, met hun altijd aanwezige, nooit-geanalyseerde, misschien onbewuste laagheid. Iemand die Céline laag noemt, heeft gelijk; maar eerst moet je deze laagheid afmeten aan die van z.g. weldenkende ‘gewone menschen’. Ik verzeker je dat ik blij ben, iedere keer dat ik bij deze soort lieden iets ontmoet wat de moeite waard, of zelfs maar wat ‘aardig’ is. Maar meestal betaal je daar later weer voor met de een of andere vrij sinistere ontdekking, zooals ik nu, met de beste wil, den ouden heer Crone (al is hij 86) niet meer aardig kan vinden, niet meer zóó aardig althans, als eerst.

Jij en Menno en Henny denken allemaal dat dit intolerantie is. Neen, ik weet zeker dat ik met plezier tolerant ben, als ik naast de eigenschappen waarvoor die tolerantie dan noodig is, dingen ontdek die voldoende zijn om iemand en bloc te accepteeren, Maar het meest karakteristieke van de ‘gewone menschen’ is juist dat diè dingen zoo pijnlijk zoek zijn.

In mijn journaal van de reis zul je zien dat ik één mensch ongeveer accepteer, hoewel hij zeker in menig opzicht abject genoeg zal zijn en zeker ook uit Ennesbejers-deeg avant la lettre is samengesteld: den ouden heer Pet, gezegd ‘de oude planter’. Maar ‘de juwelier’ - zekere heer Duque, van Soerabaja - die misschien in menig opzicht een ‘braver’ man is dan Pet, vind ik bij nadere beschouwing een ‘strontvent’, d.w.z. 100% behoorend tot de ‘gewone menschen’.

Voilà. Als je dezen brief krijgt, heb ik je er wschl. al weer andere geschreven die per luchtpost zijn gegaan. Maar gelijk hiermee, of ongeveer, moet dat pak komen, want ik verzend dit en dat gelijktijdig, morgen, uiterlijk overmorgen, uit Batavia. Houd je goed, schrijf me eens wat langere brieven, veel hartelijks thuis en aan de kameraden, van steeds je

E.

4443De ethische richting in de koloniale politiek werd ingeluid door het artikel ‘Een eereschuld’ van C. Th. van Deventer (1857-1915), advocaat te Semarang, in De gids 63 (1899) 8 (augustus), p. 205-257. Deze stroming beoogde een welvaarts- en ontwikkelingsbeleid ten bate van de inheemse bevolking, maar resulteerde in feite in een bevoogdingspolitiek. J.P. van Limburg Stirum (1873-1948) was Gouverneur-generaal van 1916 tot 1921, A.C.D. de Graeff (1872-1957) van 1926 tot 1931.
4444H. Groeneveldt (1884-1959) was in 1937 hoofd van de immigratiedienst op het departement van financiën te Batavia. DP heeft met Groeneveldt gecorrespondeerd, maar brieven zijn niet teruggevonden.
4445Scheepsjournaal van Arthur Ducroo is opgedragen aan Freddy Batten.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie