E. du Perron
aan
J. Greshoff
Bandoeng, 17 november 1936
Bandoeng, 17 November.
Beste Jan,
Dank voor je brief en die van Henny samen. Over Van Schendel's laatste4394 heb ik geen idee, daar het boek nog niet hier is. - Ik schrijf dit uit bed, want vandaag eerst ben ik koortsvrij; ik ben mijn verblijf op Bandoeng nl. begonnen met angina, zoodat ik nu 4 dagen de kamer moest houden, wat allerlei dingen vertraagt. - Bandoeng zelf is ons erg tegengevallen; Bep alzoo, en mij, hoe weinig ik er al van verwachtte, toch ook nog. Een pretentieus stadje van hollandsche burgerlijkheid, prat gaand op ‘moderne’ villa-bouw, stijl Velp, hier in Indië voorgevochten door dienzelfden Moojen wiens bullen op de tentoonstelling in Parijs zijn afgebrand4395 (God slaapt nu eenmaal niet). Ons huisje in de bergen (4200 voet, ± 1350 meter hoog) is lief, hoewel aardig primitief: gevlochten bamboe-wand, matten als vloer, etc.; maar wij zijn al heel blij dat we een W.C. met ‘chasse’ hebben. Het landschap is inderdaad prachtig en Bep is op dat punt verrukt. Verder hebben we er Adé vlak in de buurt. Denk je erom dat je hem een ex. van je Gedichten (bij Stols) stuurt: O. Tissing, Onderneming Rantjasoeni, bij Bandoeng; hij zal dat heerlijk vinden. Hij heeft alles werkelijk zoo keurig voor ons in orde gebracht als maar kon. Met zijn baas - een niet ongeschikt planters-type, hoewel de man tijdens Adé's verblijf in Europa N.S.B. er geworden is - heb ik ook al kennis gemaakt; hij en een oude jager, Maarseveen genaamd, zijn voorloopig onze naaste buren.
Maar nù ben ik nog bij mijn schoonzuster.4396 Voorzoover de koorts het mij toestond heb ik deze dagen allerlei indische lectuur doorgewerkt, waarover ik voor Gr. Ned. wou schrijven. Ik zend je spoedig een korte bespreking van Victor Ido's Indië in den goeden ouden tijd en van Godée Molsbergen's Tijden der O.I. Compagnie4397; van beide boeken is het 2e deel niet lang geleden verschenen. Je zult er nog wel geen bespreking van hebben gehad, maar zoo ja, draai het dan zoo dat het is of ik speciaal het nieuwe deel behandel. (Zet er dan wat bij, daarover.)
Als ik beter ben, ga ik met Bep naar Batavia, wschl. via Soekaboemi, dat wij dan ook nog even bekijken kunnen. Misschien komen wij daar nog eens te wonen; in mijn herinnering is het heel wat liever dan Bandoeng. We zitten nu in de kentering, maar hebben toch al iederen middag regen; daarbij is Bandoeng goed vochtig, zoodat dit alles tesamen mijn angina verklaren kan. En ik die nog wel de rotkou in Parijs zoo goed doorstaan heb, terwijl ze het verdomden om vóór 15 Oct. te stoken!
Op het oogenblik is dit land, eerlijk gezegd, erg beklemmend voor me. Ik vraag me al even hard als Bep af hoe het mogelijk zal zijn om het hier lang uit te houden. Maar als Europa meewerkt met oorlog en andere heerlijkheden... Maar hier staan de kranten vol van het japansche gevaar, dus vrede op aarde is hier ook al niet gegarandeerd.
Wij zijn per auto van Priok naar Bandoeng gegaan, omdat dat maar iets duurder was dan met den trein: zoo hebben we over de Poentjak van de prachtigste landschappen genoten, ook met wolkeffecten in de vorm van mist die van beneden opkwam, wat Bep onverwacht prachtig vond in dit land. En ongezocht zijn we langs mijn geboortehuis gekomen, dat nog altijd te huur staat. We zijn er ingegaan, maar de ramen konden niet open, zoodat we alles in het donker gezien hebben. De ramen buiten (binnen ook trouwens) waren donkerrood geverfd, sang-de-boeuf, de pilaren en het heele hek omgehaald, zoodat het net was of het huis zóó aan de straat lag, en alles zag er in elkaar gedrukt uit (van buiten), en van binnen vuil en akelig, uitgebrand. Alleen de kalikant was nog heelemaal hetzelfde. Allerlei boomen zijn omgekapt; de boel ziet er vooral mie-zerig uit. Ik ga er nog eens heen, blijf er dan misschien wel een dag, maar deze eerste indruk was wel erg zielig. Maar gek genoeg, de tegels van de vloer, en het vitrophaniepapier op de ruiten zijn heelemaal onveranderd; alleen zijn de ruiten zelf overal gebarsten; er zijn gaten in gekattepuld, de tegels zien grijs van de kratsen, enz.
Voor zoover ik zien kon bij het enkele doorrijden is in Batavia ook heel wat veranderd, maar toch is het nog altijd heel wat meer zichzelf gebleven dan Bandoeng - dat nooit veel was. Het is eigenlijk de eenige werkelijke stad in Indië. Als het er maar niet zoo warm was. Maar wij zullen - als we niet naar Europa teruggaan - wschl. eindigen met daar te moeten wonen, want er is meer kans op een ‘baan’ voor mij daar, dan elders.
Dat wij jullie allen evenzeer missen als jullie ons, hoef ik zeker niet te zeggen. Wat zou alles opeens anders eruit zien als jij, Menno, Henny, opeens hier kwamen te zitten! Maar één ding is zeker: de N.S.B. heeft zich hier, den laatsten tijd juist, erg uitgebreid. Daarom alleen al zullen wij misschien nog eens overhaast moeten verdwijnen.
Neem dit onsamenhangend gepraat voor lief. Ik ben nog goed suf in het hoofd. Van ‘eerste indrukken’ is eig. nog geen sprake, ook al door deze angina-historie. Als ik Batavia een week lang gezien heb, en als we daarna een dag of 14 in ons eigen huisje gewoond hebben, kunnen de eerste indrukken betrouwbaarder zijn. Maar mijn voorsmaak, voorgevoel, of hoe je 't noemen wil is op het oogenblik: ‘zeer getemperd’.
Veel hartelijks aan allen, een hand van je
E.