E. du Perron
aan
W.L.M.E. van Leeuwen3971

Parijs, 5 december 1935

Parijs, 5 Dec. '35
(88 bd. Murat).

Geachte Heer Van Leeuwen,

Met plezier, en bijna algeheele instemming, las ik vanmorgen uw stuk over De Korte Baan.3972 (Alleen dat u het Drama v. Huize a/Zee speelsch-ironisch noemt, deed mij droomend peinzen...) Wat uw argumenten betreft tegen die van Marsman en mij, ik aanvaard ze alle. Het ware is, dat zoo'n stuk toch altijd reclame blijft. De bundel zelf is voor mij een hybridische poging gebleven. Den Doolaard, Helman, Last, Dekker, Jeanne van Schaïk, ik had ze graag eruit gegooid*. Onze heele opzet van ‘gehalte’ is erdoor bedorven. En die kitschmeier van een Van Genderen Stort, die het gedaan heeft gekregen èn van goeden huize èn een aristocratisch-doende confiseur te zijn, eigenlijk ook - al heb ik, vreemd genoeg, ergens een soort appreciatie voor hem. Natuurlijk, men moet gelijkwaardige romans tegen novellen zetten; wij deden dat expres niet omdat we de razernij van het holl. publiek wilden kapittelen. Een bundel novellen (van Edgar Poe bv.) is zeker geen haar minder dan de beste roman, dat is alles wat wij hadden moeten zeggen. En het is moeilijk om te beweren dat Anna Karenina beter is dan De Dood van Ivan Ilitsj, dat had er ook nog bij gekund. De rest is larie.

Larie ook (en gek genoeg bedacht ik dit eerst toen het boek al gedrukt was) is die bewering van dat de nederl. schrijvers beter zouden zijn in hun novellen dan in hun romans. Zelfs nu is dat niet waar; dit is gewoon een overblijfsel bij Marsman en mij van uit den tijd toen het wèl waar was, d.w.z. toen wij allemaal aan proza begonnen en toen geen van ons het tot een ‘roman’ kon brengen. Op het oogenblik - gaat u het maar na - zijn bijna alle deelnemers aan den bundel zelf beter en representatiever in hun romans dan in hun novellen.

Maar nu iets anders. U spreekt van de ‘prachtige verhalen’ van De Meester zaliger. Wilt u mij die eens zenden? men is nooit te oud om te leeren.3973 Ik weiger nl. tot nader order, te gelooven dat deze aartsburgerlijke zwetser, met zijn levensondervinding op het peil van de Amsterd. Kring, deze rotterdamsche epigoon (nadruk op het adjectief) van de 3e-rangs Goncourts en de 2e-rangs Zola, ooit iets geschreven heeft dat ook maar behoorlijk zou zijn. En een van de dingen die mij kapitaal leken als fout in uw boek, was juist dat u dezen De Meester - die heusch geen haar beter is dan alle andere Robbersen, van Eckerens en Van Hulzens - rustigweg een ‘groot schrijver’ noemt (vermoedelijk een overblijfsel uit uw verleden), terwijl u Couperus nog een beetje aarzelend verdedigt als ‘ongetwijfeld een van onze begaafdste auteurs’. Wat het holl. publiek, en dus ook de holl. jeugd in de eerste plaats moet worden bijgebracht is: verschil van peil, van waarde, van formaat. Als iemand, een voorbeeld van ‘het goede’ noodig hebbend, verwijst naar Couperus of Van Schendel, is dat in orde; dat zou in Frankrijk zijn: verwijzen naar bv. Gide of Larbaud. Maar als iemand De Meester noemt, is hij ‘verdachter’ voor mij dan iemand die hier verwijzen zou naar Mauriac. Ik zie, om u de waarheid te zeggen, geen enkel verschil, noch in talent, noch in wezen, noch in ‘cultureele beteekenis’, tusschen een De Meester en een Henri Bordeaux.

Mocht u vinden dat ik hierin ongelijk heb, wilt u mij dit dan waar maken? Misschien hèbt u inderdaad teksten van dien heer, die mij onbekend zijn en die mij kunnen overtuigen. En het gekke bij mij is dat ik, ondanks al mijn polemische neigingen, mij telkens weer tracht te overtuigen dat ik ongelijk kan hebben; ik probeer telkens weer een boek van de ‘verachten’, ik ben in staat Jeanne Reyneke van Stuwe nog eens te proberen, of Anna van Gogh-Kaulbach, of Arij Prins. Meestal met desastreuse gevolgen! - Maar toch...; misschien is het masochisme.

Ik heb u laatst niet meer geschreven, 1o. omdat ik mij voorgenomen heb nooit in het publiek te lezen (dit in antwoord op uw vraag betreffende Enschedé),3974 2o. omdat ik het erg druk had. Het artikel van vanmorgen heeft een oude voorraad losgemaakt. - Graag spoedig antwoord en met vriendelijke groeten gaarne uw dw.

EduPerron

3971Gedeeltelijk eerder gepubliceerd in W.L.M.E. van Leeuwen, Drie vrienden. Utrecht 1947, p. 230-231.
3972In de rubriek ‘Over Litteratuur’. In Tubantia van 30 november 1935 (ook in W.L.M.E. van Leeuwen, Drie vrienden. Utrecht 1947, p. 226-230).
*Het is niet de schuld v. Marsman dat ze erin staan, maar van het ‘beeld’ van ons proza.
3973Johan de Meester (1860-1932), kunstcriticus van de N.R.C. van 1891 tot 1927, sinds 1908 redacteur van De gids, schrijver van naturalistisch proza.
3974Van Leeuwen organiseerde in Enschede lezingen, ondermeer over litteratuur.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie