E. du Perron
aan
A.A.M. Stols
Parijs, 30 maart 1935
Parijs, Zaterdag.
Beste Sander,
Dank voor het België-poëzieboek. Ik probeerde erin te lezen en sta paf van het gezwam-in-de-ruimte in metrum en al of niet op rijm, de rhythmische flauwekul van dit alles. Het is een luxe-uitgave van dat onleesbare Journal des Poètes,3619 waarin de eene het gedaas van den andere voortzet, zonder dat je eigenlijk meer onderscheiden kunt wie uitgepraat is en wie begint, tenzij je met groote toewijding op de onderteekeningen let. Wat een uniform ectoplasma is al deze poëzie! De eene is soms een klein beetje beter in het soort dan de ander; daar mag je als lezer dan vreugdezuchten bij loozen, als je coûte que coûte ermee voort wilt gaan om te zien wie of wat.
Dit wil niet zeggen dat ik het niet van je apprecieer dat je mij het boekje gestuurd hebt. Maar een hollandsche bloemlezing - zelfs na Binnendijk, Jan en Coster3620 - is toch altijd heel wat verkwikkender.
Ik heb nu nòg geen electrisch licht, en allerlei andere besognes houden mij absoluut van het werk af, maar we zijn toch al op den goeden weg, en morgen of overmorgen hoop ik mij weer heelemaal met Fermina bezig te houden. Ik zal je dan iedere week bv. een pak copy zenden; zien hoe ver we dan zijn na 14 dagen, 3 weken of een maand. Ik hoop gauw klaar te zijn!
Hartelijke groeten, ook aan Greet, van je
E.
P.S. Morgen zal er wel niemand komen, maar Maandag hoop ik toch licht te hebben, wat mijn tijd met vele uren vermeerdert! Antwoord ook nog eens op mijn ‘plannetjes’.