E. du Perron
aan
S. Vestdijk
Parijs, 28 november 1934
Parijs, Woensdag.
Beste Simon,
Ik heb gewacht met je te antwoorden, en te danken voor de toezending van Ina Damman, tot ik het boek gelezen had. Zoover ben ik nu, en ik kan je er dus mijn verrukking bij schrijven. Dit boek is werkelijk ongehoord knap voor een eersten roman (‘wij’ weten nu toevallig dat het je eerste niet is, maar ook dan...); verder is het buitengewoon boeiend, tenslotte is het onderwerp zoo indringend behandeld dat De Kleine Republiek van Van Deyssel bijv. er naïef en zwaar-op-de-hand bij is. Deze vergelijking lijkt mij beter dan die met Fermina Marquez, omdat daar toch (bij alle humor en zich-erboven-zetten van den auteur) de charme, de romance van het schoolleven gegeven wordt, en hier, naast 1/5 romance 4/5 satyre en van de onmeedoogendste soort. Al deze kleine viezerts, waar men de toekomstige viezerts van de burgermaatschappij al in proeven kan, zijn haast onovertrefbaar weergegeven; je bent haast in de caricatuur overgegaan, en toch (dat is de kracht van het boek) gebeurt dat eigenlijk nooit. Ina Damman is uitstekend*; Jelle Mol en Jan Breedevoort en Gerrit Bolhuis zijn on ne peut mieux; Anton heb je natuurlijk in het klooterige overdreven, omdat je jezelf altijd te kort doet in deze soort afrekening met jezelf. Maar ook deze zelfkritiek is dikwijls onovertrefbaar, en de heele rijkheid van het boek, dat waardoor het toch 100% een ‘grootemenschenboek’ wordt, berust daarop. De namen die je voor je jongens en meisjes gekozen hebt verdienen een extra-pluimpje, want ze zijn absoluut overtuigend. (Meneer Couvée klinkt alleen onwaarschijnlijk; als het een Hollander was met een fransche naam was het goed, maar voor een Franschman ‘doet’ die naam het niet.)3462 Op bijna elke bladzijde staan details, die alle literatuurfijnproevers bevredigen kunnen, die voor Holland wschl. al tè fijn zullen zijn. In dat land waar de literatuurkenners en -administrateurs vóór alles een verschil in plans zouden moeten leeren, zal men dit boek wschl. wel aanprijzen (met eenige bedenkingen tegen de onzedelijke kanten ervan), maar zonder te zien dat dit boek, dat door-en-door hollandsch is, door 50 anderen ‘uitgedacht’ hadden kunnen worden en door niemand geschreven op het plan dat door jou bereikt werd. Kortom, ik geloof dat je menschelijk en literair volkomen bent geslaagd. Ook als je dat niet was, zou het boek belangrijk genoeg zijn. Maar nu het zoo is, tant mieux. Als ‘roman’, als compositie, in de ‘literaire’ uitwerking ervan, heb je misschien het beste staaltje geleverd van al de ‘jongeren’ tot dusver. Ook dat zal de kritiek wel niet zien, die wschl. in Orient-Express een heel wat sterker gewrocht zal bejubelen, terwijl het minder dan de helft van dit boek is, èn qua ‘levenswijsheid’ èn qua talent.
Je ziet, ik ben absoluut veroverd door je boek. Je hebt een gevaarlijk soepel en vèrgaand talent. Ik ben bang voor één ding: dat je je door het succes, dat je met reuzeschreden tegemoet gaat, - moèt gaan, - zult laten inpalmen en tot literaire verbroederingen zult komen met allerlei cloportes, die meenen zullen dat je aan hèn verwant bent, om dezelfde redenen tenslotte waarom de vriendjes van Anton Wachter denken dat hij één van de hunnen is.* Met het talent dat je hebt op ieder gebied van de literatuur (als je een drama in verzen wou schrijven kon je dat ook), schuilt dáár het gevaar. Geen enkele kans meer dat ze je zullen afweren - al was het maar om ‘cynisme’ of zoo; je bent zóó hollandsch, en iedere vernieuwing en verbetering die je in de literatuur zult aanbrengen gebeurt zoozeer op holl. basis en desnoods in de holl. traditie, dat het miskijken haast noodzakelijk wordt (en voor het succes zeker is). Word, als je op dezen weg voortgaat, vooral niet de Cloporte onder de cloportes, want dan dondert je talent daar onvermijdelijk ook in, vroeger of later, direct na de eerste ‘bekroning’, of 5, of 10 jaar, erna.
Je zult het gek vinden, misschien, dat ik dit alles zeg, maar ik zie opeens je ‘literaire carrière’ voor me, na dit debuut. (Verzen zijn zoozeer en uiteraard toch voor de weinigen, dat dit je debuut is.) Bij Hampton Court kon de aesthetische of would-be-dito kritiek allerlei bezwaren formuleeren; hier zullen ze begrijpen dat dat niet gaat. Rest dus je ‘cynisme’, maar daarvan komen ze ook terug, sinds wat daarvoor afgevochten werd. Ik merk ‘onze’ overwinning, of althans ‘onze’ invloed, aan de pers over De Smalle Mens, vooràl in blaadjes van de 3e rang.
In sommige opzichten lijkt Ina Damman op Ducroo; d.w.z. op een deel van Ducroo, en is dan 10 × uitgewerkter, indringender, enz. Ik ben hier blij om, omdat het me bewijst hoe we in wezen een totaal ander boek schrijven, hoe de dikke ‘roman’ die in MS. nog bij Menno ligt, absoluut anders geconcipieerd is dan mijn ‘roman.’ Als morgen ook Marsman zijn jeugd in een ‘roman’ ging verwerken, zou het verschil niet grooter kunnen zijn. Des te beter. - Maar als je het MS. bij Menno eens ophaalt, en er stof uit kunt halen voor een tweede boek in deze lijn, doe dat dan vooral; want je hebt het recht om niet uitgeput te zijn.
Ik zou toch verduiveld graag willen weten hoè de ex-Jan Breedevoorts en Jelle Mols - thans procuratiehouder of sigarenhandelaar - dit boek zouden aankijken, gesteld dat ze het thuisgestuurd kregen. En Ina Damman! Heb je er geen idee van waar ze zit en wie ze geworden is? Stuur haar - als je denkt dat er ook maar iets van een mensch uit gegroeid is - toch vooral een exemplaar. Ik kan dit boek niet van me afzetten, zonder het idee dat je door het te schrijven een éclatante overwinning hebt behaald op alle menschen die in jou ‘Anton Wachter’ gezien hebben; en het zou me haast spijten als ze niet de kans kregen om ‘de waarheid’ te zien - ook als het een kans op 100 is. (Daar zijn bovendien natuurlijk ook nog de idioten voor wie een gedrukt boek volstaat, of één lovend artikel van de hooggeachte ‘ze’ van de dagbladkritiek.)
Tot zoover; ik moet nog van allerlei doen. Zaterdag a.s. ga ik voor 3 weken - wschl. - naar Bretagne, om er te probeeren Ducroo af te maken. Ik zal mij een beter en een vrijer mensch voelen, daarna.
Hartelijke groeten, ook van Bep die in ieder opzicht mijn bewondering voor je opus deelt,
je E.
P.S. Ik voel er veel voor om over dit boek te schrijven, hetzij in D.G.W., hetzij in Gr. Ned., maar wacht liever af tot de holl. kritiek zich heeft uitgesproken. Op het moment zou de tijd me ook ontbreken. - Tot slot 2 minuscule foutjes: op blz. 144 zegt Couvée: ‘à la bonheur!’ (holl. verschrijving voor ‘à la bonne heure’, maar voor een Franschman vervelend. Het lied van Andreas Hofer begint met: ‘Zu Mantua’, niet met ‘In M.’... - De dialoog is in je boek ook voortreffelijk; tegelijk waschecht en reëel, en toch satyriek door den schrijver belicht, door de synthese die je telkens gemaakt hebt.