E. du Perron
aan
S. Vestdijk

Parijs, 1 november 1934

Parijs, 1 November.

Beste Simon,

Neen, als impotentie gesuggereerd moet worden, dan is mijn lezing onvolledig.3400 Maar de jouwe ook, of zóó duister, dat geen mensch het begrijpt. Tot dusver heb ik er dan ook geen flauw vermoeden van gehad dat die minister impotent was; ik dacht dat het alleen maar een gastronoom was! Maar dan is het ook beter om van ‘jus’ te spreken, denk ik, inpl. van van ‘sauce’. Alleen zie ik er nu geen kans meer toe om een behoorlijk fransch kwatrijntje in elkaar te zetten over dit onderwerp. Maak er maar een hollandsch epigraaf voor; dat lijkt mij nog het beste.

Wat je zegt van die afkeer van de poëzie in het algemeen is niet geheel waar; tenminste, de verklaring bevredigt mij niet geheel. Er moet iets anders zijn: verschil tusschen duister en duister bv. Misschien zoo: bij sommigen is het alléén duister door de formuleering, bij anderen alléén doordat men de feiten achter het gedicht niet kent; bij anderen omdat de twee samenwerken. Dat is 9 op de 10 × bij jou het geval. En de lezer krijgt dan niets meer tot troost voor zijn onbegrijpen! Niet eens muziek.

Naar den roman ben ik zeer benieuwd. Het fragment in Forum trok mij niet aan,3401 maar dat wil niets zeggen. De titel vind ik zeer aardig. - Als je je verhalen bundelt, zou het jammer zijn als je De Oubliette3402 wegliet, omdat het idee daarvan aangrijpend is. Maar je zou er minstens ⅓ van moeten schrappen, lijkt mij, om het verhaal op 't peil te krijgen van je andere verhalen; het is traag, zwaar van ietwat ‘geijkte’ literatuur. Volstrekt niet in de kern, maar in de uitwerking; dus...

Ook naar den roman met Marsman3403 ben ik ‘snakkende’. - Dat je Hamlet bij mij het hoogtepunt3404 vind is alleraardigst, en volkomen in overeenstemming met je zelf, d.w.z. met wat de waarde uitmaakt van je eigen essays. Ik ben over je goede opinie natuurlijk zeer tevreden, maar eerlijk gezegd, d.w.z. in alle onbescheidenheid, ik geloof zelf dat er maar 3 ‘jongeren’ essays maken op dit peil: Menno, jij en ik. Ik zou verdomd graag zeggen: ook Anth. Donker bv., maar het zou onwaar zijn. Donker zou het, wat de literaire middelen betreft, gerust kunnen, maar zijn ‘geest’ of ‘persoonlijkheid’ is kennelijk van-huis-uit en wschl. onherstelbaar verlubbest. Van Duinkerken, afgescheiden nog van de katholieke imbeciliteit, evenzoo. Ze zijn voortreffelijk, allebei, als ze over een gegeven onderwerp kunnen leeraren,* maar een essay schrijven als aanleiding tot, als getuigenis van, iets anders - iets verders - ook als men het onderwerp heel aardig uitput (zooals jij meestal doet), is iets wat zij zelfs niet begrijpen.

Ik laat het hierbij om niet in een panegyriek van ‘ons’ trio te vervallen. Verklaar mij eens bij gelegenheid: vanwaar die afkeer van de poëzie? Want dat die bestaat, ontken ik allerminst. Is het ‘deze grootsche tijd’? Voor jou niet, want je schrikt al van de ‘politiek’ weg, als het er nog niets van heeft om reëele politiek te worden. En tòch...

Hartelijke groeten van je

E.

3400Heeft betrekking op het kwatrijn uit ‘Parc aux cerfs’. Tenslotte zou de volgende versie ontstaan: ‘Depuis longtemps le suc est desséché/ Du bon ministre Saint Gervais d'Uzé/ Mais par faveur royale, à l'impromptu,/ Il lui jaillit du nez au lieu du...)’
3401‘Jan Breedevoort’ (fragment uit Terug tot Ina Damman). In Forum 3 (1934) 10 (oktober), p. 941-946.
3402In Vestdijks eerste verhalenbundel De dood betrapt (1935) werd deze novelle, die eerst was gepubliceerd als schrift 11 van DVB 10 (1933), niet opgenomen.
3403Heden ik, morgen gij.
3404Ook in zijn recensie van De smalle mens in de NRC van 18 november 1934 (ocht.) had Vestdijk een soortgelijk oordeel over ‘De grote dingen van de planken.’
*Al is het dan superieur: gevoeld, subtiel, etc.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie