E. du Perron
aan
J. Greshoff

Bellevue, 21 april 1933

Bellevue, Vrijdag.

Beste Jan,

Van Annie hoorde ik al dat je in Holland geweest was. Verder heb je de correspondentie die ik je opzond wschl. niet al te best gelezen, anders begrijp ik niet hoe je aan de mogelijkheid van fl. 80. per maand voor ons komt. In de beste tijden - d.w.z. vóór het gegap en gelieg - kregen wij fl. 60.- maximum (we hadden fl. 70. moeten hebben). En van de Locale Pers, waar nu zoo'n nadruk op gelegd wordt, hebben we een ‘bestelling’ van 2 brieven per maand, à fl. 25 = fl. 50.- Et c'est tout. Totdat dat ook ophoudt....

Het spijt me verder oprecht dat je het noodig vindt, voor je eigen zielsrust of God weet wat, om een lans te breken, zooniet voor Schilt - die van jou één en van mij een dozijn bouten mag hachelen - dan toch voor de ‘algemeene’ karakterloosheid. Ik voel dan wèl, en verdomd véél, voor de ‘karakterpatserij’, en zal probeeren een ‘karakterpatser’ te blijven, zoolang ik het doen kan. Hoe je komt aan ‘hard en inhumaan(!)’ als ik Schilt een ‘brave man maar karakterloos’ noem, snap ik niet; jij die N.B. het noodige verkondigt over Sander en Maurice. Iemand die met een ploert en een proleet als die De Lang kan werken - dit heeft nog niets te maken met òns geval - is op zijn zachtst genomen, braaf-en-karakterloos. Als ik hard wou zijn, zei ik: een karakterlooze oude flapdrol. Wat hij is. Ik vind alles best, maar laten we nu niet zoo ‘humaan’ worden dat we de dingen onder elkaar niet eens meer bij den waren naam mogen noemen. Als jij morgen net zoo karakterloos gaat worden als de ouwekloot Schilt, dan vergeef ik het je 10 × zoo graag, maar karakterloos ben je dan, en laf ook, en daarmee uit - en verder een braaf huisvader en echtgenoot. En ik precies zoo. Als ik zoover ben, heb ik niemand noodig om het me te vertellen, dat beloof ik je; dan zal ik zelf wel de vinger opsteken om te zeggen dat ik er ook bij hoor.

En verder kan me Het Vaderland gestolen worden, en voor Bep ook. Als we werkelijk aan de misère toe zijn, zullen diè ± fl. 50. maximum ons niet redden, dus het geschipper met een Schilt voor of achter een De Lang hoeft nog niet zoo erg, goddank. (En al was het méér, bij dat vuile gegap!)

Ik heb bij Meulenhoff bot gevangen over de heele linie: zoowel photo's als bloemlezing. Ook goed.

Als wat wij met Pia nu binnenkort doen gaan, ook mislukt, zal ik moeten zien of we met October niet iets vinden - God weet wat, liefst buiten de karakterloosheid, die als een obsessie begint te werken, en waar jij nu ook al goede woordjes voor vindt. Begin dan maar met al die stukjes tegen allerlei menschen, die 9 op de 10 keer het opmerken niet waard zijn, te staken - als je zoo ‘humaan’ wordt. Dat is ook nog een ‘hoog van de toren blazen’ omdat het niet werkelijk dringt. Het probleem voor ons zal worden dat we allemaal, als het erop aankomt, broos en lullig blijken te zijn en bukken, niet alleen voor de domheid, maar, pecuniae causa, voor de fielterigheid. Maar dan schrijf ik geen stukjes verder meer in de hoogere blaastoon, bijwijze van compensatie; dan erken ik mij verder maar voorgoed des fielts willige en nederige dienaar.

Arme Nijkerk. Ik heb echt met hem te doen. Arme Atie, die nu weer dat gevalletje heeft met haar vader. Het is gek, maar het kraken van de bourgeois-maatschappij is een ongeluksperiode geworden voor ons allen, die meenden dat wij er niets mee te maken hadden! Stel je voor dat mijn moeder overleden was in ‘normale’ omstandigheden, d.w.z. mij een kleine of groote 2 ton nalatend + Gistoux. Wat zouden we nu gelukkig zijn! Ik had jullie bv. een vleugel van het huis gegeven, en voor Bep en mij de andere helft, en we hadden een klein autootje gehad (een Ford bv.) voor Brussel en we zouden gewerkt hebben en in den zomer overgelukkig zijn geweest. We zijn geschapen voor een beetje comfort, niet eens luxe, en we ploeteren nu in een obsessie van rotzooi, veraangenaamd door allerlei z.g. noodige karakterloosheid.

Met het boek* begin ik weer, als ik weet hoe we ons werk met Pia gaan inrichten; d.i. volgende week. Ik schreef achter elkaar: Een stuk over Java in onze kunst; een stuk over Jan Engelman; een stuk over tooneel in Parijs; en een groote ‘brief’ over Les Liaisons Dangereuses,2687 - de oude aan Menno heelemaal opgewerkt en aanzienlijk, - wel meer dan de helft, uitgebreid. Tot October krijg ik nu ook niets meer in Forum. Wat nu, als ik andere dingen schrijf? In Gr. Nederland misschien? maar die Coenen moet niet veel van mij hebben, vrees ik; die vindt Taai Agen Moro heel wat beter, en dan nog een Dr. Fischer of zooiets, die bizonder actueele stukken brouwt van een palpitant belang over de Fransche symbolisten, en die 10 keer achter elkaar ‘Beaudelaire’ schrijft, met een e die op Baudelaire zelf als een vomitif werkte, zooals ieder behoorlijk mensch weet.2688

Schreef ik je al dat we kennis maakten met Bernard Groethuysen en zijn vrouw, een communiste die Alix Ghilain heet? Alleraardigste menschen, zoowel hij als zij. Uit Duitschland verdreven, omdat zijn ‘nazi’-studenten hem niet meer lusten. Hij is geen communist, maar ‘sympathiseerend’. Alix Ghilain werkt zich dood; is den heelen dag bezig op de bibliotheek, voor de partij, en voor een loon van ‘ouvrier qualifié’ = ± 7 frs. per uur; daarna werkt ze, soms tot laat in den nacht, aan het overtypen van de artikels van ‘Groet’; als ze ziek is, dan met een kruik op haar maag achter de schrijfmachien. En als hij den volgenden dag uitmaft, zit zij alweer op de bibliotheek. Een aardig mensch, doodeenvoudig, warm, uit één stuk - je merkt het als je 3 minuten met haar praat. Beste Jan, als we werkelijk misère moeten lijden en werken voor hongerloonen, dan werk ik 1000 ×, 10.000 × liever met menschen van dit soort, dan met brave oesters à la Schilt. Dan word ik desnoods wèl ‘kameraad’ en communist; wat kan mij het verdommen? in ieder geval heb ik dan binnenin nog een soort troost voor mijn ‘menschelijke waardigheid.’ Ik wil zien of ik mij verkoopen zal of niet; tout est là, voor mij, als deze rottoestand doorgaat. Bep heeft zich bereid verklaard om alles met mij mee te maken, en tant pis voor Simone en Gille, ik zal ze altijd de helft zenden van wat ik heb, meer kan ik dan niet doen.

Ik denk iederen dag over dit probleem na, als vroeger aan den dood. De heele doodsgedachte is verdrongen door dit idee van ‘hoe te leven’? On vit, on vit infâme... of niet. Al zou ik de heele literatuur moeten opofferen, en mijn boekenziekte totaal uitroeien, en ik weet niet wat nog meer, ik hoop - dan juist - genoeg ‘menschelijke waardigheid’ te bezitten om mijn ‘karakterpatserij’ door te zetten, en niet een soortement Schilt te worden over 20 of 30 jaar. Voor een groot deel hangt dit alles af van Bep, die niet sterk is, en zeker niet zoo tegen alles opgewassen als een Alix Ghilain, maar ze heeft me bezworen dat ze veel liever in de misère zit dan in de karakterloosheid. Alzoo, misschien komen we er tòch in, maar ik zweer je: niet zonder slag of stoot.

Ik hoop Jany spoedig te zien, en die onwaardeerbare Jan van Nijlen, die we nog eens feestelijk en met een warm hart rond willen leiden, voordat de stronthitlers de boel ook hier komen bederven misschien, of we allemaal gedallesd zijn, tot vèr beneden de ambtenaarsplatheid. Eén ding interesseert me: ik zou een kijkje willen nemen, tien jaar verder, om te weten wat er dan met mijzelf en mijn vriendenkring gebeurd is: met jou, Jan v.N., Jany, Menno, Slau, en nog een paar anderen die mij aan het hart liggen.

Doe Nijkerk mijn hartelijke groeten, als je hem ziet, en ontvang zelf - dwars door alle karakterloosheid heen, Godverdomme - een ferme hand van je

E.

P.S. - Bep laat je zeggen - geheel afgescheiden van dit epistel! - dat ze ‘een brave man maar totaal karakterloos’ het minimum vindt wat je van Schilt zeggen kan. Dit omdat je haar dan toch wel ‘kalmer’ zult vinden dan mij, beweert HEd.

*Ducroo
2687‘Naar aanleiding van “Les liaisons dangereuses”.’ In Forum 3 (1934) 5 (mei), p. 409-418 (Vw 2, p. 527-536).
2688Taï Aagen- Moro, een schuilnaam voor M. van Aggelen, publiceerde in de eerste vier nummers van GN 31 (1933) ‘Aantekeningen Madrid 1932’; Dr. F.H. Fischer schreef in het maart- en aprilnummer over ‘Het symbolisme in de Fransche literatuur’, en sprak daarbij voortdurend over ‘Beaudelaire’.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie