E. du Perron
aan
W.A. Kramers
Gistoux, 2 september 1931
Beste Wynand,
Zend de drukproeven niet hierheen; ik vertrek overmorgen naar Holland en ben omstreeks den 10en wel in Den Haag. Kijk ze anders zelf maar na, als ik niet tijdig mocht opdagen. En hoû maar: de Guchtenaere.
Dus géén stuk over Marsman, etc., ofschoon ik meende dat dit mij gereserveerd was. Enfin, waarschuw Bloem dan ook dat hij alles bespreekt, anders laat hij Marsman weg ten mijnen ‘behoeve’.1970
Tot spoedig ziens waarschijnlijk
Beste groeten van je
E
Over Goethe heb ik niets te vertellen. Misschien Alie en Albertine wel - die me heusch nog wel erger wegstinken dan de ‘rooden’, want voor deze laatsten voel ik méér dan je denkt.
Gistoux, Woensdag.
1970In de artikelen ‘Het goed recht van het essay’ in DGW 30 (1931) 358 (oktober), p. 213-215, 359 (november), p. 236-238 en 360 (december), p. 256-258 besprak J.C. Bloem de bundels Spijkers met koppen van J. Greshoff, Kort geding van H. Marsman, Voor kleine parochie en Vriend of vijand van DP, Gedachten op Dinsdag van M. Nijhoff, Afscheid van domineesland en Man tegen man van Ter Braak, Wij en de litteratuur van Albert Helman, Commentaar van D.A.M. Binnendijk en Parnassus en Empyreum van Jan Engelman.