E. du Perron
aan
H. Marsman
Gistoux, 18 juli 1931
Gistoux, Zaterdag.
Beste Hennie,
1. Comité P.v.O.
Je vraag over dat comité was mij totaal ontschoten! Ik weet er n.l. niets van. Die menschen lijken me zoo op het eerste gezicht allen zeer eerbiedwaardig - of eerbiedbaardig is misschien het juiste woord. Maar Burssens heeft bezwaren tegen sommigen, en ik hoor in dit geval, als mede-‘executeur-testamentair,’ bij Burssens. Dit hoeft jou niet te beletten toe te treden;jij staat er geheel anders tegenover. Persoonlijk heb ik niets tegen al die heeren, omdat ik ze niet ken.
2. Cahiers.
Het stuk over Den Doolaard1906 komt er wèl bij; dat vergat ik dan. (Ik word erg slordig.) De brief tegen Coster komt er ook bij, als er plaats genoeg is*; maar ik begin lust te hebben om tegenover het slappe geklets van Donker dat ik hem ‘niet voldoende gelezen zou hebben,’ tòch een essay te schrijven, dat dan ook definitief zal zijn. Maar ik heb daarvoor noodig: de opera omnia van dien hoogstaanden geest, en wie bezorgt mij die? Ik kan toch geen 12 pop uitgeven voor boeken waarvan ik op mijn vingers kan narekenen dat ze niets ende niets dan walgelijks voor mij zullen bevatten? Die goede Nico is ook een onherstelbare boerelul. Dààr zit het hem in; niet in hun geleerdheid en ijver. ‘Eerst alles lezen’, zegt zoo iemand. Alsof de toon niet alles was, alsof le style n'est pas l'homme.
Mondeling meer. Hart. gr. van je
E.
1907Als ik dat ‘essay’ over C. schrijf, heb ik groote lust het te doen in een open brief aan Anth. Donker, waarin ik dienjongeman-zelf dan ook nog eenige meeninkjes van mij over hèm verkondigen kan.