E. du Perron
aan
H. Marsman
Gistoux, 11 juni 1931
Gistoux, Donderdag.
Beste Hennie,
Vanmorgen kreeg ik een brief van Menno,1854 waarin hij mij op zijn beurt die voorgenomen studie van je (over hem)1855 aankondigt, en zelf mijn invloed erkent, je gelijk geeft, etc. - op het epigonisme na, natuurlijk, dat een grapje van hem is! Maar één ding moet je dan niet vergeten (‘toch stel ik mij voor dat de bodem rijp was’, zegt Menno bescheiden): dat hij het stuk tegen Van Duinkerken1856 schreef vóór onze ‘kennismaking’, en dat men hierin reeds ¾ vindt van zijn latere vrijgevochtenheid.
Nu dat stuk over jou. Ik denk niet dat ik een stuk over Kort Geding apart ga schrijven; wel zal ik het - en jouw ‘evolutie’ in het essay - uitgebreid behandelen in een grooter stuk, dat ik voor de Vr. Bl. schrijven wil, en waarin ik vnl. dat algemeen-waardeerende houdinkje van de Donkerslooten wil ‘analyseeren’.1857 Ik wil dan aantoonen waarom hij in die bespreking van Kort Geding en Parochie zijn eigen huidje reeds verdedigt en jou, Menno en mij tesamen neemt. Dit niet speciaal om hem te bestrijden, maar omdat werkelijk het heele verschil daarin ligt, omdat wij inderdaad daarom bij elkander hooren,* en hij bij Coster en niet bij ons. (Ik heb argumenten te over.) Meteen bewijs ik dan waarom Kort Geding niet alleen mij het liefste is, uit jouw bundels essays, maar - afgescheiden van alle persoonlijke toenadering - het liefste moet zijn. - Vind je dit niet veel beter? Ik spreek dan ook nog over je vorige bundels en over Menno's kritisch werk - en zelfs over het mijne.
Zoo'n opstel, niet ‘diep doorgedacht’ (de brave Anthonie heeft heùsch het verschil nog niet door tusschen doorkauwen en doordenken), maar ‘perspectieven openend’, lijkt mij veel beter, en doeltreffender, dan een z.g. essay of studie over jou alleen. Ik kan er dan ook weer van alles bijhalen: hun houding tegen Slau bijv., - en dan ben ik op mijn best, omdat de zaak mij dan werkelijk even interesseert. Terwijl Jan Publiek voorkauwen wat jij nu precies waard bent, mij a priori onnoozel voorkomt.
Wat is dat voor Panopticum, waar je Menno en mij directeur (of gids?) van wil maken?1858 - Je weet toch dat ik nog maar 2 stukken wil schrijven, na het hierboven vermelde, n.l. één over Boris Savinkov (waarin ik mijn heele liefde van het oogenblik wil leggen), en één over de erotische roman naar aanleiding van Lady Chatterley's Lover van D.H. Lawrence1859 (door jou toegestaan!)
Ik scheid er mee uit, want deze pen, waar ik mee schrijf, maakt me tureluursch; ik moet noodig een nieuwe vulpen koopen, en meen maar steeds dat ik er geen geld voor heb.
Heb je je verhaal Herinnering aan Parijs behoorlijk teruggekregen? Ik verzond het, nu zeker toch wel een week geleden. Je moet het zeker publiceeren, al vind ik het heusch hier en daar wat kinderlijk (niet kinderachtig! ik schrijf wat ik bedoel) en al geef je je er eigenlijk teveel in bloot. Maar daarom juist... Alleen kan je het hier en daar misschien bekorten, het geheel gespierder maken door het soberder, minder literair te doen zijn. Die erge ‘herinneringenweemoedstoon’ moet er m.i. wat uitgepurgeerd.
Met hartelijke groeten, je
E.
P.S. - Zoodra Menno's Man tegen Man uit is, begin ik aan dat stuk.