E. du Perron
aan
D. Coster1763

Gistoux, 7 mei 1931

Antwoord aan Dirk Coster

Waarde Heer, (u wilt mij wel ten goede houden wanneer ik op uw kleine uitnoodiging om elkaar te tutoyeeren niet inga, ik hèb nu eenmaal een kasteel...)

Als ik uw stukje goed begrepen heb, is u nu dus boos geworden? Heftig en ziedend boos? ik bedoel: mateloos boos? boos, zooals men het is, wanneer men op uw manier Dostojevsky en Dop Bles heeft gelezen? boos met een boosheid die uit de grondelooze afgronden der menschelijke ziel als een dierlijke kreet ophuivert - enfin, wat ik zou noemen: heel boos? A la bonne heure! Ook daarvoor werd het misschien tijd.

U heeft het zelf zoo uitmuntend - en zoo kort ditmaal - geresumeerd: jaar in jaar uit heb ik, E. du Perron, met en zonder kasteel, overal waar het mij maar even inviel verkondigd, dat u, Dirk Coster, de vermaarde apostel van De Stem, hoe zei u het ook weer: ethisch, verheven, - pardon, schijn verheven! - ethisch, schijn verheven dus, en dom was. Daarop heeft u nu, vanuit volle apostolische waardigheid, geantwoord. U is boos op mij, u tutoyeert mij met onvoorziene losheid, en sommeert mij om ‘mijn mes te trekken’, waarmee u, altijd uzelf gelijk, het schrijven van een ‘behoorlijk’ (ik lees: langademig en woordenzwaar) essay bedoelt. Of anders ‘uit te rukken’ - een martiale term, maar het is waar, men heeft u ook al eens met een generaal vergeleken. Jammer dat de militaire discipline nooit mijn voornaamste deugd is geweest.

Waarde heer, ik vrees dat ik aan uw verlangens niet zal voldoen. Wat ik van u denk, precies denk, heb ik blijkbaar dan toch reeds zoo duidelijk gezegd, dat het zelfs tot ù is doorgedrongen, wat zeg ik? dat het in uw geheugen is blijven vastzitten. En het toomelooze essay, waaraan u uw apostolisch hart zou ophalen, ik erken het in alle deemoed, kàn ik inderdaad niet schrijven. Zelfs indien ik mijn heele kasteel, van torenkamers tot oubliettes doorzocht, ik zou geen honderdste bijeen kunnen brengen van het vereischte quantum humanitaire en ethische zeever. U moogt mij dit op zichzelf niet kwalijk nemen: la plus belle fille du monde ne peut donner que ce qu'elle a. Ik kan u dus alleen zeggen dat uw repliekje mij volkomen bevredigd en toch weer teleurgesteld heeft. Bevredigd, in zooverre het volkomen leek op het beeld dat ik mij nu al zoolang van u heb gevormd; teleurgesteld, omdat men helaas toch altijd iets meer verwacht dan logisch raadzaam is. En ja, op één punt heeft u zichzelf toch overtroffen: in uw charmante belangstelling voor mijn kasteel. Zóóveel mondains had men weer niet durven verwachten van een apostel.

Maar afgescheiden hiervan, en gegeven mijn onvermogen om essay-messen te trekken, rest mij niets anders dan stuk voor stuk mijn oude beweringen te handhaven. Ik zou zeggen: herleest u mij, waarde heer, wanneer uw brandende verlangens naar schoone liederen van heftige, ziedende haat wat zijn gebluscht, door den onverlegbaren lóóden stroom der jaren misschien. Wie weet of u er dan niet nog iets aan heeft. U lijdt aan een lastige kwaal, dat is ontegenzeglijk, maar laat mij u niet alle hoop ontnemen: wie weet of ook u niet eens uw juiste proporties vindt.

Laat ons voor heden hierop scheiden. En overigens ben ik van meening dat zekere apostel, in die andere volgorde - zegt u het nòg eens: dom, verheven en ethisch - neen, dom, schijn verheven, en ja, heel zielig is.

Met kasteelwaardige groeten,

E. du Perron.

Gistoux, 7 Mei '31.

1764Noot.

Dit antwoord op uw kleine uitdaging is bedoeld als ingezonden stuk.

Maar daar u wel te beroerd zult zijn om het in uw Stem af te drukken, zend ik een copie ervan aan D.G.W. Verschijnt het dan niet in uw Juni-nr., dan een beetje later dààr.

EdP.

1763DP schreef Dirk Coster (1887-1956) deze brief naar aanleiding van Costers stuk ‘Een vijand gevraagd’ in De stem 11 (1931) 5 (mei), p. 527-528. In een ingezonden stuk van Het vaderland van 2 juli 1931 deelde C. mee dit stuk nooit te hebben ontvangen. Het werd opgenomen in DGW 30 (1931) 354 (juni), p. 131. In de nalatenschap van Ter Braak bevond zich van deze getypte brief een doorslag met correcties in handschrift, waarnaar bovenstaande tekst is afgedrukt. Verdere correspondentie tussen DP en Coster is niet bekend.
1764Aan de volgende, met de hand geschreven, passage, ging vooraf, eveneens in handschrift: ‘Op mijn ex. schreef ik erbij.’
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie