E. du Perron
aan
G. Burssens
Brussel, 21 maart 1931
Brussel, Zaterdagmorgen.
Beste Burssens,
Dank voor het stukje,1628 dat mij gisteren reeds gesignaleerd werd. Het is dapper en hartverheffend. Maak je niet ongerust: ik kàn op zoiets niet antwoorden, het werkt eigenlik alleen maar op mijn lachlust (in alle ernst). Ik zou hoogstens kunnen zeggen dat enige métèques in de redaktie van ‘de Standaard’ het Nederlands in dat blad ten goede zou komen, wat misschien wel nodig is, gegeven het sukses van de Vlaamse partij. Maar het is de moeite niet, en het is nú al zo ‘polletiek’.
Overigens: één of vijftig van die stukjes hebben op mij precies hetzelfde effekt. (Ik zou ze op het laatst alleen maar niet meer lezen...)
Die korrespondentie van mij met Marsman, is in werkelikheid geweest een polemiek. Ik heb geen nr. meer van De Nieuwe Eeuw, maar je leest het over een tijdje in het 3e deel van de Cahiers, waarvan deel 1 en 2 op verschijnen staan. Deel 1 bevat cahier 1 t/m 3, deel 2, cah. 4 en 5, plus allerlei verspreide stukken. Deel 3 (dat bijna af is) allerlei nieuws, voor jou altans.
Vergeet niet mij het ex. te laten zenden op Pannekoek, van Kr. Proza II. Er heeft een zeer goede bespreking van gestaan in de N.R. Ct., van Marsman. Ik ben met hem overigens op het ogenblik - nà de polemiek - zeer ‘goed’.
Hou je taai en tot ziens dus, volgende maand. Eén volle dag voor-uit is meer dan voldoende; twee, als je op antwoord wacht. Met hartelike groeten steeds je
EdP
De bespreking van Marsman sloeg niet op deze bundel, maar meer op de figuur van P.v.O. in-zijn-geheel.
Origineel: Letterenhuis, Antwerpen