E. du Perron
aan
G.H. 's-Gravesande
Brussel, 29 januari 1931
Brussel, Donderdag.
Zeer geachte heer 's Gravesande,
U heeft groot ongelijk met mij voor die bundels te danken: in-dien iemand dank verdient, is het Stols. Ik heb niets anders gedaan dan hem vragen of hij nog 1 ex. Fleurs de Marécage voor u had; hij wist dat niet zeker, maar beloofde u in ieder geval iets te zullen zenden; en u ziet...
Misschien zou u een stukje kunnen schrijven over die Chin. bundels of Serenade. Daar zou u Stols natuurlijk weer een tegenplezier mee doen.
Ik ben benieuwd of Borel wéér reageert en hoè hij het nu zal doen. Ik geloof dat deze 2e ronde - als de 1e in het Gesprek werd uitgevochten - niet op zijn actief staat. Maar wie weet of met den loop der jaren... Ik heb overigens geen oogenblik het gevoel dat zoo iemand een tegenstander is - wat ik bijv. volkomen heb met Marsman. Hoogstens een pallurk dien je af en toe onthaalt op een kleine bastonnade.
Kunt u mij dat Zondagnr. zenden? Ik weet niet waar u op doelt en wat die zonderlinge jongere te vertellen heeft.1490 Of is het iemand à la Ben van Eysselsteyn misschien? dan kan men alles verwachten. Dat zijn de jongeren van de ‘Wigwam’, menschen met, uiteraard, Sioux-opvattingen over literatuur. Maar ik loop werkelijk te ver vooruit...
De kronieken van Slauerhoff in de Nwe Arnh. Crt. zijn altijd ontzettend slordig geschreven (hij is eig. heelemaal niet iemand voor zulke werkjes), maar zijn curieuze persoonlijkheid redt hem ook hier. Hij schrijft zoo van die slordige bitterheidjes.
Met vriendelijke groeten, steeds gaarne uw
EduPerron
U moet eens opletten met welk een vreugde binnenkort mijn ‘Cahiers van een Lezer’ door allerlei satrapen zullen worden ontvangen. Het 1e deel is zoowat klaar. (Onder den titel Voor kleine Parochie.) U kent die dingen heelemaal niet, geloof ik? - of alleen de artikelen die in D.G.W. zijn verschenen? De andere zijn amusanter!