E. du Perron
aan
V.E. van Vriesland
Brussel, 23 december 1930
Brussel, Dinsdag.
Beste Vic,
Ik ben druk worstelende met de Duitsche literatuur, maar op het punt mij overwonnen te verklaren (als bij een langdurige schaakpartij die je ten eenenmale niet boeien kan). Ik weet niet wàt ik belabberder vind, Succes of Berlin-Alexanderplatz.1410 Het tweede is leven-dig, vol belachelijke trucs (‘binnenwijsjes’ van Franz, faciele modernerige overgangetjes, enz.) maar het is levendig; het ergste bezwaar dat ik ertegen heb, is dat het poenig is - minstens zoo erg als bij ons Heyermans. Succes is veel beschaafder, maar goeie God, wat ontbreekt het dien besten Feuchtwanger allerovertuigendst aan ieder sprankeitje van genie! Hij heeft werkelijk alle middelen waarover hij beschikte bijeen weten te brengen, en werkelijk zoo harmonisch mogelijk, om er dan, met al zijn vlijt en werkkracht - die beide ontzaglijk moeten zijn! - en met al zijn eerzucht àchter, het tot dezen breeden stroom te brengen van tòch zakelijk proza, en hoe actueel! Ik vrees dat ik onverzoenlijk ben: die Duitsche mentaliteit (Duitsch-Joodsch altijd) gaat mij voorbij; ik beklaag uit den grond van mijn hart dien armen Anthonie Donker, die deze 600 groote compresdruk-blzn. heeft moeten - en kùnnen - vertalen, en die Jean Barois een ‘vervelend dik boek’ en een ‘on-interessante bekeeringshistorie’ vond. Als ik Succes lees, word ik voortdurend nog door een andere gedachte gekweld, behalve die dat ik mij eigenlijk vlijtig zit te vervelen om de stupide reden dat ik ‘op de hoogte’ wil zijn: n.l. dat er nog zoovele andere dikke boeken bestaan, waarvan ik de lezing nog maar steeds heb uitgesteld, b.v. Oorlog en Vrede, en zelfs Proust. Vergeleken bij deze trage impassibele manier van vertellen - van opteekenen, bedoel ik, want ‘vertellen’ is het bepaald niet - moet het trage maar vernuftige proza van Proust eigenlijk overheerlijk zijn... - Ik denk dat ik er spoedig mee uitscheid (deze brief, dien ik mij gedrongen voel jou bijwijze van rapport te schrijven, is er wel het beste bewijs voor) - en dat ik mij ga troosten met een ander dik boekwerk dat ook al een maand klaar ligt, Point counter Point.
Neen, als ik de Moffrikaansche geest moet waardeeren, zal het moeten gebeuren door àndere personen, wschl. zelfs uit geheel andere tijden: Von Kleist, Hölderlin en dgl.
Ik heb nog een werkje onverrichterzake weggelegd: Het leven der Auto's1411 door Ehrenbourg. Dat lijkt me toch eigenlijk ook een vrij kleffe rotvent.
Jezus, Vic, het leven is dikwijls al zóó vervelend, waarom zouden we het ons nog wat meer verpesten met het lezen van vervelende boeken, alleen maar omdat we zelf ook wel eens wat in druk hebben gegeven? Ik geloof graag dat al die heeren verdomd veel talent hebben en verdomd geslaagde boeken weten saam te flansen. Ceci dit, geef mij dan maar liever een ‘mislukt’ boek als La Voie Royale, dat ik op sommige oogenblikken als een vuist om mijn hart voel.
Ik zag in Den Haag nog Darja, die zeer onder den indruk was van den doodsstrijd van jullie vriend Broeke.1412 Toen hij dood was, liepen de tranen hem nog uit de oogen, zei ze; zij was blij dat jij dien doodsstrijd niet had meegemaakt, want ook zóó had het je al erg aangegrepen. Het is een lieve vrouw, Darja; ik heb mijn best gedaan haar er wat overheen te helpen, niet door vroolijkheden, maar door juist zoo ver ik kon op het geval in te gaan. Zij heeft mij beloofd ook nog wat hier te komen. Het gekke is dat het verhaal dat zij mij vertelde, mij zelf aangreep, meer dan ik noodig vond het op dat oogenblik te doen blijken. Er is maar één troost eig., in zoo'n geval; de zekerheid dat het onszelf ook - onvermijdelijk - overkomen zal. Maar de omstandigheden zijn niet altijd dezelfde, en gegeven de trieste gelijkenis van het resultaat, worden de omstandigheden dan wel àlles. Bij vol bewustzijn te worden ‘opgeheven’, als men geen troost meer vindt, d.w.z. niet meer gelooft aan het crâneeren - het moet verschrikkelijk zijn. Waar heb ik dit ergens gelezen: ‘hij stierf niet den gemakkelijken helden-dood, maar den afgrijselijken dood des huisvaders’?
Ik ga eerstdaags naar Van Uytvanck om cahier 4 voor je op te scharrelen. - Wil je Rie Gilhuis mijn welgemeende excuses maken dat ik zonder haar te groeten van ‘De Kring’ verdwenen ben? Ik dank haar 2 kleine emoties: een nieuwe walg tegen dien poenigen Lasseur1413 (ik denk dat men het zóó schrijft?) die zijn ‘kameraadschappelijke rechten’ zoo demonstreerde: mag ik den vent een volgende keer een tik op zijn roode plebejerspooten geven? - en een soort stil amusement om haar kleine verliefdheid voor Wilma, wier achternaam ik maar heelemaal niet zal opschrijven. Tusschen haakjes, de Malraux' waren zeer over het uiterlijk van je vriendin te spreken, of liever: sprekende, want de beamende rol was de mijne.
Schrijf gauw eens en geloof mij steeds van harte je
Ed.
P.S. - Ik zou vergeten je over je stuk over Marsman1414 te spreken. Het is meesterlijk, een van je allerbeste. Ik breng het straks bij Gr., ‘ter bewondering’.