E. du Perron
aan
C. van Wessem

Brussel, 19 november 1930

Brussel, Woensdagavond.

Beste Constant,

Vanmorgen vertrok mijn eerste briefkaart, vanmiddag vind ik je brief met teruggezonden apotheoze in mijn bus. Je bent dus éven te prompt geweest, dat kost je een extra postzegel. Maar please do; ik hecht zooveel aan spontaan neergeschreven oordeelen - anders zou ik er mij wel opnieuw toe kunnen zetten, om die verhaaltjes te wikken-en-wegen. - Blij dat je tevreden bent met mijn opname van het piemelen1397; dit is l'art de grouper les chiffres - dans l'Art. - Blij ook dat Marsman te spreken is over mijn Gesprek.1398 Binnendijk zal nu wel meegaan. Ik schreef hem vandaag anders een ietwat onhartelijk briefje over zijn bloemlezing die ik plotseling ontving - met mijzelf erin tusschen Godbetert! Van de Voorde en Mien Proost -, zonder dat hij er mij ook maar eenigszins in heeft gekend. Ik weet wel dat het zijn ‘recht’ is; maar mijn recht is dan nog om er mijn ongenoegen over uit te spreken. Bovendien is zijn bloemlezing even keurig uitgedoscht als poover. Beneden Coster1399 après tout; alors à quoi bon?

- Een hand van je

E.

1397De ‘man die waterde’ in de ‘apotheose’ van het ‘Petrus en Paulus’-verhaal.
1398Marsman formuleerde zijn niet onverdeeld gunstig oordeel in een brief aan Van Wessem, die hij verzocht aan DP door te sturen. Dat is klaarblijkelijk niet gebeurd.
1399De bloemlezing Nieuwe geluiden (1924, 1925, 1927).
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie