E. du Perron
aan
C. van Wessem
Brussel, 5 november 1930
Brussel, Woensdag.
Beste Constant,
Ik ben blij dat mijn stuk bij jou tenminste reeds in goede aarde viel (inderdaad, ik vermoedde wel dat dit zoo zou zijn.) Als Marsman consequent is, kan hij er ook niet zoovéél tegen hebben, en leve de verschillen van meening. Wat Binnendijk betreft, ik druk mij met menschenmin en bezadigdheid uit, wanneer ik zeg dat zijn meening mij altijd, - dus ook hier, - Siberisch koud laat. Ik hoef maar even terug te denken aan zijn inleiding voor de poëzie-afdeeling van Erts 1930! Neen, het kan zijn dat de man in persoon meevalt, maar als kritikus zelfs is het een volmaakt prul, d.w.z. een voorzichtige leeraar M.O., voor zoover het de juistheid’ van zijn opstellen betreft, en een jongetje dat graag de grootere broers tevreden stelt, voor zoover het zijn verdere houding aangaat. Hij heeft ‘l'esprit académique’, wat verfoeilijk is in een jongere; bovendien is hij op alle gebied minder dan middelmatig. Kortom, ik moet het eerste - ik zeg niet: goede, maar ‘sympathieke’, opstel van dien knul nog lezen.
Over Uyldert en Borel heb je gedeeltelijk gelijk, maar zij vertegenwoordigen tòch een soort autoriteit voor het Groote Publiek, en het lijkt mij goed dat een van de jongeren ook hem even zegt wat zij in ons oog waard zijn. Bovendien verlevendigt zooiets het gesprek! - ik zou die passages dus niet graag opgeven, al waren zij, op een zeker plan, inderdaad niet noodig. (Maar mijn stuk was aanvankelijk niet ‘voor kleine parochie’ bestemd.) - Nog veel meer accoord ga ik met je situeering van De Erfgenaam.1357 Als ‘compositorische fout’ wil ik het opnemen ervan in dezen bundel graag erkennen; ingesloten een paar zinnen daarover op een papiertje dat je even moet opplakken - die verwijzing naar dat verhaal dat je me in résumé doet kennen, vind je zeker wel goed? Waar is dat verhaal? heb jij het? Je moest me dat oudere proza van Slau eens opzenden (hijzelf heeft het niet meer): misschien haal ik er nog wel wat uit. - Mijn verdediging van De Erfgenaam betrof grieven als die van Houwink1358: ‘een prul; nog te vervelend voor een magazine’; en, Godbetert, Ben van Eysselsteyn! dat volmaakte rund.
Als je mijn stuk geplaatst krijgt is de datum mij hetzelfde. December is natuurlijk prachtig. Maar ik denk dat je nog wel moeite krijgt met je mederedacteuren.
Fregatschip. Je hebt gelijk voor zoover het de ‘steenteekening’ betreft. Maar mijn bezwaar gold ook den inhoud. Men proeft te zeer dat de schrijver èn de zee èn den zeeman niet kent; als Brouwer bijv. op dat eiland zit bij de ‘kanaken’ (een passage à la Conrad, maar hoezeer bedacht) word ik èrg ongeloovig, en de ‘steenteekening’ lijkt dan op die plaatjes waar men herders met krulparuiken liet loopen, wat ook nog een charme op zichzelf kan zijn, maar buiten de bedoeling van V. Sch. ligt. Ik heb trouwens nog andere bezwaren tegen dit boek: o.a. dat de door jou geciteerde passage, zooals ik, meen ik, reeds zei, niet karakteristiek voor het heele boek is, maar zeer geflatteerd. Au fond is het boek - behalve in het onderwerp - géén vernieuwing! En boven Brouwer, den zeeman in steenteekening, prefereer ik 100 × Tamalone. Neen, V. Sch. is voor mij eigenlijk ook gekristalliseerd of verkalkt; je sais à quoi m'en tenir; en ik houd wel van hem, als figuur in onze letteren - en in zijn tijd, vooral.
De Vlam der Steden heb ik niet. Waarom vraag je het niet gewoon voor de Vr. Bl. aan? (Van Kampen, uitgever). Van Vorden zal wel weer dik Lebemann en Ladykiller zijn? Ik vond zijn eerste boek1359 eigenlijk onuitstaanbaar en op sommige plaatsen volslagen idioot; daarbij voortdurend van een zeer platten geest. Die meneer moet zooiets zijn als een ‘eeuwige luitenant’.1360 Over Marceline zal je wel groot gelijk hebben: dus alweer een roman minder! (Och en ach...)
Ik laat het hierbij voor vandaag. Hartelijke groeten van je
EdP.