E. du Perron
aan
J. Greshoff
Amsterdam, 5 (zondag) januari 1930
Amsterdam, Zaterdagnacht.
Beste Jan,
Het is hier veel treuriger gesteld dan je denkt: mijn moeder is zéér ziek, heeft vele aanvallen van hartkramp gehad en is den avond van mijn aankomst er zóó aan toe geweest dat ik - na mijn 20 uur treinen - er nog een slapeloos nachtje bij heb gehad, tot goed begin van het jaar. Vomeeren om de zooveel uur en hevige pijnen aan de hartspier; direct gevaar is er niet, maar zij ziet er toch wit en akelig uit, moet de grootste rust houden, streng diëet, enz. - bref, het is alles bij elkaar een sinistere geschiedenis en niets minder dan dat. Ik schrijf je dit Zaterdagnacht om half 2, terwijl ik Simone aflos die ook doodop is. Dit dus wat betreft den algemeenen toestand.
Daarom niet getreurd (voor het werkelijk noodig is). Ik ben met frisschen moed uit het Z. gekomen en hoop het nu een tijdje zonder klagen te kunnen doen. Misschien komt het er ook op aan zijn lot te aanvaarden; dan voelt men zich het gelukkigst. Ik verzeker je dat wanneer morgen besloten werd om voortaan te wonen in Purmerend, ik zelfs dàt zou aanvaarden - zóó heb ik genoeg van allerlei valsche voorstellingen.
Ik houd veel van Simone en vind haar een goede, lieve vrouw. Mijn moeder is een zwakke, arme, oude vrouw. Ina806 is een onderdrukt pover creatuurtje. En ik ben misschien een mislukt scribentje. Als dit zoo is, dan zeg ik van harte ‘amen’.
Ik heb weer eens leeren inzien dat het bespottelijk is plannen te maken. Ik verzeker je dat ik niet pessimistisch ben; ik voel mij van een ‘Goethiaansche’ klaarheid en een dergelijk besef van orde. (Malraux is een eersterangs-vent, maar ik heb blijkbaar niets gemeen met Malraux.)
Nu antwoord op je gezelligen kankerbrief: zoodra ik net zoo het land krijg aan Amsterdam, zal ik je een repliek ervan zenden. Ik heb veel zelfingenomen Jodensmoelen gezien, maar zij hebben mij voorloopig meer geamuseerd dan geërgerd. Wat men in de Américain prachtig waarneemt zijn duizend overgangen - en kruisingen - van Jood en cabotin. Verder heb ik een gezellig glas gedronken met Willink en Kelk; verder gaan mijn eischen voorloopig niet (tenzij dan dat mijn moeder iets minder ‘souffreerde’).
De Gids is uit, mèt het Drama erin807; maar ik heb nog geen bewijsnummer. Zoodra ik dat heb, stuur ik het je. - Inderdaad is er géén vergelijking tusschen de twee grijze vrouwen die je bedoelt; die van Ascona808 is intusschen heelemaal niet adoreerend tegenover Jany, maar hoogstens vriendschappelijk en apprecieerend. Ik kon het zeer goed met haar vinden, ofschoon zij symbolische lijnteekeningen maakt en in de eerste plaats op zoek is naar occulte waarden. Maar zij is daarbij zeer soepel en begrijpend, en op een prettige manier belezen, maar niet hoog-litterair. - De kwestie van den stamboom kan ik voorlopig niet aanroeren, daarover dus later meer. Ik vrees dat de papa van Kisling-Kiriko809 geen erge aristo is onder de Siameezen, maar men heeft Louis XVI wel van Charlemagne laten afstammen zooniet van Aeneas, en met een klein beetje moeite zullen wij den heer von Stolz (die, sedert jij zoo goed de Holl. grammaticaregels toepast, ontdekt heeft dat mijn naam geschreven dient te worden met een groote D), zullen wij, herhale ik, gezegden heer von Stolz (Alexander enz.) laten afstammen van Frederik den Groote... Waarom dus géén stamboom voor Kisling-Kiriko? En als ze grooter worden, bezorg ik ze, tot meerdere blijdschap van zekeren nieuwsgierigen lezer van D.G.W., ook nog ieder een ridder-orde.
Naar de revisie van Parlando zie ik met blijdschap uit. Het zal aan mij niet liggen of je hebt het boekje spoedig thuis; maar heusch, Mikrochaos wordt beter. Aangezien ik toch nog wat op moet blijven, zal ik De Wachtende voor je overschrijven. Voici:
Oef! dat is een werkje geweest, vooral met deze pen, die bezwaren schijnt te hebben tegen dit soort inkt. Vertel mij wat je precies vindt van deze ‘compositie’. Sommige strophen zal ik misschien nog wel veranderen. Maar enfin, dit alles komt niet in Parlando!...
Ik heb, na dit, behoefte aan weer een spontaner gedicht. Het fond in dit gedicht, is wel van mij, maar de ‘knapheid’ lijkt mij aan een ander ontleend.
Ik ga nu wat slapen. Hartelijke groeten aan Aty, en de broedervijf van je
Ed.
P.S. Simona en De Retz810 slapen, maar ik zal hun groeten toch maar bij de mijne voegen. Mijn moeder is te beroerd om te groeten.