E. du Perron
aan
H. Mayer
Gistoux, 16 mei 1929
Gistoux, 16.5.29.
Waarde Heer Mayer,
Uw brief kwam vandaag, maar de boeken zijn al weg! Ook schreef ik u reeds: gisteren.
De Andersen vooral niet met prentjes van Rie! Dus de andere vertaling, in één deel605; ik laat toch alles overbinden.
Het artikel van Lapidoth606 ontving ik vanmorgen, gelijk met uw schrijven. Het stuk valt mij èrg van hem mee; als criticus ‘van den ouden stempel’ moest hij die boekjes verfoeilijk vinden, zonder meer. Ik merk overigens meer en meer (maar wij wisten het allen, na de ondervinding van Balzac, Bismarck en wie al niet meer?) dat men de waarheid moet zeggen om niet geloofd te worden. In de ‘Zittingen voor een Damesportret’ is ieder détail waar; die dame-een comtesse607 nog wel*-heeft mij die verhalen precies zoo verteld en volmaakt in die volgorde-want ik heb dat verhaal met veel slepen, bij stukken en brokken, en naarmate nieuwe stof was ‘aangebracht’, geschreven; als dagboek of reportage, zooals men verkiest. En verder, toen ik nog Duco Perkens heette, heeft niemand mijn identiteit betwijfeld; toen ik als Duco Perkens stierf, heeft alleen een enkele ingewijde geweten dat ik feitelijk nog leefde. (U en anderen, waaronder ons beider vriend Simonson...608) Nu ik eenvoudigweg alles onder eigen naam uitgeef, ziet men mij voor een problematischen anderen meneer aan. - Maar hij ziet mij zeker niet voor Jan aan; denkt u wel? Ik geloof eerder voor Slauerhoff of Marsman;-u moest het hem bij gelegenheid eens vragen. En laat hem dan mijn fiezelemie zien (in Variétés of elders), opdat hij ù niet geloove!
Ik vind dien goeden heer Lapidoth anders toch werkelijk wel aardig. Als men zich in zijn plaats stelt, kan men niet anders zeggen of hij is tenminste niet afgesloten. En ook dàt is héél wat, zooals hij zegt naar aanleiding van mijn ‘persoonlijkheid’.
Zoudt u mij-voor mijn goede moeder!-vijf exemplaren van die Nwe Crt van 12 Mei willen bezorgen? Mijn moeder vindt dat alle, nog niet voor goed van mij gedégoûteerde tantes, dit driekolommig vonnis dienen te ontvangen. ‘Hè! al die menschen die zeggen dat ik zoo nièts uitvoer. Laten ze nu eens hun eigen Lapidoth erop nalezen!’..... (Zes jaar geleden, toen ik toevallig in den Haag was, wilde mijn nicht van der Wyck mij met alle liefde naar den heer Lapidoth meevoeren ‘om door een deskundige te laten beoordeelen’ of ik wel zou mogen schrijven.)
-‘Wie ìs die mijnheer du Perron?’-'t Is of je Boutens hoort! ‘Hij woont in een kàs-teel; en dan schrijft-i gedìch-ies...’
Schrijft u me spoedig weer over de Antieke Verhalen enz., en komt u spoedig kijken of ik werkelijk nog in levende lijve besta.
Met hartelijke groeten, steeds
uw EduP.