E. du Perron
aan
A. Roland Holst
Gistoux, 11 juni 1928
Gistoux, 11.6.28.
Beste Jany,
Je ziet: ik antwoord met mijn gewone snelheid - vanuit de werkeloosheid van ‘het land’. Jan en Aty hebben me juist weer verlaten; ik voel me dus echt fit voor een lang praatje per brief met jou. Ik zal maar een heeleboel tegelijk afdoen: de kronkelingen van je proza volgend - omdat ik tot den volgenden keer natuurlijk weer wat zal moeten wachten? Om je de waarheid te zeggen: ik liep al rond met bange vermoedens dat ik je mogelijk met het eene of andere onvoorzichtige woord kon hebben ontstemd, geschramd of zelfs gekwetst... Goed, bereid je dus voor op een heel pak tegelijk.
Het avontuur dat je me toevertrouwt en de philosofische beschouwing die je er aan vastknoopt zijn mij zeer vertrouwd en zóó sympathiek, alsof je alles voor mij alleen bedacht had. Ik ben altijd een type geweest in het genre van Abraham, een vrouw moet iets hebben van een slavinne om mij geheel tevreden te stellen. Ik heb nooit, beste Jany, met een vrouw ‘van mijn stand’ in bed gelegen; of misschien wel eens, maar zonder haar dan te bekennen (om in den Bijbeltoon te blijven). De ernstige coïtus is iets dat ik nog van dichterbij zou moeten leeren kennen; het voorgevoel ervan heeft mij meestal grondig afgeschrikt. In Indië waren al mijn vriendinnen zwart; toen ik op de boot zat (21 jaar oud, d.i. met 4 jaren ‘practisch liefdeleven’ achter den rug) moest ik voor het eerst een uitgekleede blanke vrouw zien. En alles wat ik sedert mijn ontscheping te Marseille verslagen heb, was van het hoeren-en-meiden-soort. Ik heb andere liefde's gehad: een mondaine Italiaansche juffrouw waar ik half mee verloofd ben geweest (daar bestaat een mislukte roman over die ik je misschien nog eens vertoonen zal)376; een getrouwde Zwitsersche377 die door mij - ik zeg niet: voor mij - van een man gescheiden is waar zij sedert 4 jaar ‘niets meer mee kon doen’ - en die overigens met een anderen man hertrouwd is; een andere jongedame die ook met me trouwen wou, en nòg zooeen; maar met dat al: er is geen grooter communie tusschen ons geweest dan die der handen en lippen! Zoodra ik het gevoel heb dat ik met een vrouw pràten kan, verlies ik andere behoeften. (En nu spreek ik nog alleen van sympathieke vrouwen en denk niet aan het mevrouw Van de Woestijne-soort, dat ook in het jong bestaat.) Lisette378 is een entretenue - of wàs het; ik ben eens met haar naar Parijs geweest en vond terugkeerende in Brussel den eigenaar op haar wachtend, of haar opwachtend: groote explicatie, rapporten kwamen uit zijn zak, door een detective sedert 2 maanden verstrekt, enz. enz! - maar Lisette kreeg ook een pleuris, en toen ze zoowat op sterven lag heeft de eigenaar haar weer in genade aangenomen en den dokter betaald. Later heeft ze de voorstellen afgeslagen van een kaduken franschen graaf (omdat-i zoo geel was, zei ze). Ik vind haar zoo ééns in de 2,3 maanden - gemiddeld - terug; we maken dan een reisje samen, en souvenir van die bijna dramatische Parijsche uitstap. Op het oogenblik ben ik haar zoowat kwijt; ik geloof dat ze in Blankenberge zit; dat is al. Maar met 'n beetje moeite... Suffit pour les ancillaires amours379.
Tweede onderdeel: literaire gesprekken. Jan heeft Vermeulen al van alle kanten verdedigd; maar op het punt waarop ik hem aanval: fransche literatuur, is zijn repliek geweest: ‘ik lees hem niet, omdat ik wel weet dat hij dààr niets van weet’. En van de andere kwaliteiten van ‘Thijs’ weet ik niets; zoodat... Je ziet, men komt ver met wederzijdsch niet-weten. Ik zal dat stuk over Beethoven lezen (als Sander het zal hebben uitgegeven)380, maar... dan komt er weer bij dat ik van muziek niets weet. Ik heb het fel op ‘Thijs’ voorzien als hij over fransche boeken zit te kankeren zonder ze ook maar eenigszins te kunnen situeeren. Verkondigen dat Toulet bijv. een onbeduidend pruldichtertje is, is zéér eenvoudig, als men hem en het milieu waaruit hij is voortgekomen niet anders dan oppervlakkig kent. Ik bedoel: een mijnheer die Kloos een heel groot dichter vindt, en ook wel Ver-laine, koopt per ongeluk de Contrerimes; welnu, die mijnheer zal je vertellen dat hij nog nooit zulke onbeduidende versjes gelezen heeft. En zoo ongeveer leest ‘Thijs’ fransche boeken. Wat natuurlijk niet belet dat hij een heel sympathiek figuur tegenover Mengelberg kan slaan. (De schreeuw: Souza!381) Ik heb in Cahier 2 - dat over een dag of tien uitkomt en beter is dan 1, vind ik - nog eenige dingetjes over ‘Thijs’ losgelaten: een soort postscriptum op dat stuk in 1.382 - En overigens, Jany, als je hier bent, denk ik vooral lange wandelingen met je te maken: iets wat met Jan minder uitvoerbaar was, gegeven de rust die hij over het algemeen moet betrachten nog: hij deed beter zich eens ernstig onder behandeling te stellen van een Hollandsch geneesheer -; maar wij beiden dus kunnen grootere tochten maken dan zoo'n beetje rond Gistoux alleen; ik heb op het program: een tocht naar Grez Doiceau via Bonlez, met een maal in een dorpsherberg, en een tocht met den trein tot Namen, plus een wandeling dààr, langs de Maas. En als wij er ‘in’ komen, gaan we verder door, naar Dinant. Die streek is zoowat de mooiste van heel België, zooals je weet. - En, nu je om sonnetten vraagt, hier is er vast een (niet een van de beste, maar geschreven na dat uitstapje met Lisette in Namen, en naar aanleiding van een kleine gebeurtenis aan den oever van de Maas):
Je reconstrueert natuurlijk gemakkelijk het geval: die twee oudjes die vol verlangen naar hùn bank aan den waterkant kwamen, en er Lisette en mij op vonden zitten. (Maar wij hadden het niet - als in het sonnet - expres gedaan!)
De andere sonnetten vind je begin Augustus als je hier bent; je kunt dan meteen uitzoeken wat je waardig lijkt om in De Gids opgenomen te worden; en voordien is er toch geen plaats voor. Augustus voor de Harde Dood lijkt mij een prachtige maand; het is dan net zoo warm, de menschen die er ongenoegen aan hebben genomen kunnen dan direct zich in den tuin wat gaan opknappen of zoo, dunkt me. Terwijl in den winter en met dichte ramen zoo'n gedicht de huiskamer zoo unheimisch vullen zou... Het is natuurlijk zuivere psychologie van Prof. Colenbrander.384 - Maar wat ik zeggen wou: mag ik de vrienden toch maar vast een ex. geven van het plaquetje van Stols385? Tot dusver kregen alleen Jan, Jan van Nijlen, Stols zelf, mijn moeder en ik zoo een boekie. Ik wou nu nog een ex. zenden aan Jacques Bloem, aan de mannen van Het Fonteintje, en last not least aan UEd. Geef mij dus de vergunning hiertoe, en de post brengt je het oude nieuws.
Jan heeft mij een zeer kluchtig verhaal gedaan over je eersten uitgangsdag in Hilversum, d.i. over, voornamelijk, de gekompliceerde terugkeer in het hospitaal en je onverklaarbare dorst naar kwast. Dit verhaal werd in Brussel geïmporteerd door den heer ‘Eef’ Van Lidth de Jeude,386 welke heer een vrouw bezit die jij ook zoo mooi vindt, naar het schijnt. Nu, daar heb je het weer, Jany: als ik die vrouw bij Jan en Aty ontmoet, kan ik mijn oogen niet van haar afhouden, zóó lief en snoezig en veredelend werkt haar beeld op mijn retina - of via mijn retina - in mijn gemoed; maar het is mij direct ONMOGELIJK mij die vrouw voor te stellen als amante. C'est une femme que je respecterais éperdument! - en toch weten wij dat iedere vrouw daar (au fond) een hekel aan heeft. Als door een zeer onmogelijke samenloop van omstandigheden die vrouw en ik ons alleen in een kamer bevonden - somewhere out of the world -, ik geloof dat ik haar alleen zeer schuchter zou kunnen toedekken; en voor mijzelf een plaats onder het bed zoeken of zoo. Ik moet je dan ook bekennen dat ik mij volstrekt niet kan voorstellen wat die enorme, sterke heer Van Lidth met haar heeft dùrven doen. En dat sedert tien jaar, als ik mij niet vergis...
Wat anders (gauw wat anders); als je me terugschrijft, geef me dan op: een niet te dure, maar behoorlijke, complete editie van Rossetti. Ik heb een Oxford-edition waarin de helft van de mij door jou opgegeven sonnetten niet voorkomt. The Portrait (het lange gedicht van dien naam) is prachtig! Ik lees op het oogenblik de Collected Poems van Alfred Douglas.387 Veel moois, maar ook veel echt maakwerk, voor mijn gevoel. Trouwens, hij vertaalt de Harmonie du Soir van Baudelaire, dat misschien het gemaaktste gedicht is van de heele Fleurs du Mal: je weet wel, die op bepaalde plaatsen terugkeerende regels die het zoo'n artistiek effect geven. Ik heb overigens al jouw dichtbundels (ook de twee eerste) zitten bestudeeren en in Cahier van een Lezer 3 een stuk over je gepleegd,388 dat Jan nogal goed vindt. Het is overigens een persoonlijke indruk en heeft niets van een studie of zelfs een kritiek. Ook mijn stuk over Wilde389 is zoo persoonlijk geworden dat het in D.G.W. niet kan staan. Het beslaat 23 blzn. van cahier 3, overigens. Enfin, al dit moois zal je nederig onder de oogen worden gebracht als je hier geïnstalleerd zult zijn. Ik heb tot mijn genoegen en verlichting van Jan gehoord dat je een groot liefhebber bent van de gramophoon. We hebben hier zoo'n ding als dat van Hellens en volop platen. Dus... ter afwisseling van de literatuur...
Nu, beste Jany, tot nader; over hoe lang?
Een ferme hand van je
E.