E. du Perron
aan
P. van Ostaijen

Brussel, 30 december 1927

Brussel, 30.12.27.

Beste van Ostaijen,

Ik ontvang daarnet een briefje van Burssens, waarin het volgende over de ‘enquête’:

‘Inmiddels zullen mijn antwoorden, die ik naar v.O. zond, wel in je bezit zijn. Waarschijnlik bevallen ze je niet, maar het is me waarlik niet mogelik ernstig te antwoorden. Slechts op de twee eerste vragen zou ik in geweten ernstig kunnen antwoorden met: Paul v.O. Maar achter de andere vragen kan ik niet meer Paul v.O. zetten* en wat dan? Dan heb ik alles als een lolletje beschouwd en lijkt het mij best zo. Natuurlik staat het jullie vrij mijn zienswijze niet te delen en dan nemen jullie mijn antwoorden niet op; op één lijst meer of minder komt het dan ook niet aan en voor mij hoef je je niet te gêneren276. - Ik zou het jammer vinden als v.O. niet aan de enquête mee deed. Met jou vind ik dat hij gerust achter vragen 1, 2, 4, 5, 7 en 9 zijn eigen naam kan zetten; de lezers zijn dan vrij dit als ernstig of nieternstig te aanzien. Met nieuwjaar ga ik heel wschl. v.O. bezoeken en zal dan het geval met hem bespreken.’

Nieuwjaar is overmorgen. Je kunt hem dan ook van jouw kant met alle dokumenten in de hand het deraillement van de ‘enquête’ uitleggen.

Geloof me intussen nogmaals met hartelike groeten en beste wensen,

steeds je EdP.

*Après tout, waarom niet (Noot van mij.)
276Dit is tenminste prettig, gegeven de prullemand-plannen die ik nog steeds voor zijn en mijn antwoorden ‘koester’. Ik hoef dus misschien niet meer een speciale toestemming te vragen.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie