4307 (4038a). Briefkaart aan G. van Waterschoot van der Gracht: Den Haag, 11 maart 1940

Den Haag, 11 maart 1940

Geachte Mejuffrouw,

Jany heeft me de golden limerick toegestuurd en aangezien ik in bed lig, blootgesteld aan alle kleine uitbarstingen (neus- en keel-) van een griep, had ik de tijd om 5 verzen ten antwoord te dichten. Hier zijn ze:

[p. 300]
 
Als ik niet al zei: mejuffrouw,
 
Zou ik zeggen: kleine Gisèle,
 
Houdt de snor in ere,
 
Want als men die lostrekt,
 
Vallen de gouden woorden als hagelstenen.

Wanneer zien we u weer eens in Bergen?

Hier zijn we van plan er tegen de 18de van deze maand weer heen te gaan, maar misschien wordt het door die verdomde griep een paar dagen later. Enfin, laten we zeggen dat we er vanaf de 23ste zijn, Nesdijk 19, bij mej. Meuter, waar u ons voor het eerst heeft ontmoet.

Maakt u maar heel religieuze ramen en gelooft u ons de u toegenegen

duPerrons

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie