4241 (2638a). Aan P. Gediking: Parijs, 5 augustus 1935
Parijs, 5 Aug. '35
Waarde Gediking,
Niets was verder van mij dan je op een onaangename toon te schrijven; ik was dus erg verbaasd toen ik las van die ‘zweepslag’, etc. De kwestie is dat die brief539 eig. niet aan jou gericht was, maar aan een problematisch iemand. Ik was er allerminst zeker van dat jij die heer P.G. van de Dunklerstraat zou zijn; het had even goed een naamgenoot, neef, of wie dan ook kunnen zijn; ik wist zelfs niet dat
En nu: ik ben erg blij te weten dat je in Europa bent, en verlang er even erg naar je terug te zien. Niet met het oog op allerlei details van meer of minder practischen aard, maar doodgewoon van mensch tot mensch. De berichten die je me over jezelf en je vrouw geeft, versterken dit verlangen nog; en in ieder geval, als ik iets voor jullie doen kan - wat dan ook - aarzel niet om mij dat dadelijk te zeggen. Denk je nog lang in dat plaatsje boven Monte-Carlo te blijven? Is het in een hotel daar niet schrikbarend duur? Ik mag natuurlijk, op de enkele gegevens in je brief afgaande, niet oordeelen, maar zou je niet eens een anderen dokter raadplegen? Ik heb in Nice een uitste-kende dokter gekend die Calvi heette, en in Parijs zou ik voor je kunnen informeeren, ook als het om een specialist zou moeten gaan. Maar misschien is het vertrouwen dat die ééne dokter jullie geeft, meer waard dan alle verandering.
Ik vind het erg aardig van je dat je, in de gegeven omstandigheden, toch nog naar Indië geschreven hebt. Maar wat je me verder schreef is verre van hoopvol; eigenlijk biedt Indië vooral het voordeel om zonder winter arm te kunnen zijn. Van die stand-vooroor-deelen zal ik niet veel last hebben; de vraag is hoe mijn vrouw zich in Indië houden zal... maar dit alles kunnen we nu bij gelegenheid beter bepraten. (Ik ben als jij en heb, door mijn verdere inktarbeid, een groeiende hekel gekregen aan briefschrijven.)
De gegevens die je me vroeger zond, heb ik onderzocht. Maar dat blad540 bestond nog niet, en zelfs àls het zou worden opgericht, had het niemand noodig. Daarna heb ik zooveel doorgemaakt, dat ik aan bijhouden per brief niet kon denken. Maar mijn gevoelens voor je zijn nooit veranderd; ik zag je in gedachten altijd nog even duidelijk voor me als wanneer ik je in Batavia verliet om naar Bandoeng te gaan.
Over een tijdje zal ik mijn uitgever - die nu met vacantie is - vragen je een ex. Land v. H. te sturen. Ikzelf denk eerstdaags voor een 14 dagen rust te nemen, eerst naar de Morvan, 4 uur van hier; maar misschien ga ik nog naar Aix-en-Provence, en als ik het tot daar breng, waarom zou ik dan niet doorreizen tot de Côte d'Azur om je daar te zien? Als ik naar Aix ga, moet ik daar zijn vóór de 20e (met het oog op de vrienden bij wie ik logeer); tegen dien tijd zou ik je dan per briefkaart kunnen ‘waarschuwen’. Maar ik heb afgeleerd om te gelooven aan de realisatie van dingen die ik graag zou willen; er zal wel geen geld zijn, of iets anders roept me misschien hals over kop naar Parijs terug, tegen dien tijd.541 - Ik heb bovendien voortdurend het gevoel dat ik me weer eens in Holland moet vertoonen, ook met het oog op het een of andere ‘postje’ daar. Op het oogenblik is mijn vriend Ter Braak, redacteur kunstrubriek Vaderland, ongeveer de eenige die niet heelemaal vergeet dat ik ‘beschikbaar’ blijf; van de anderen krijg ik alleen maar vele oproepen om te logeeren!
Later beter misschien. Mocht je hierlangs komen, verzuim nu vooral niet om ons op te zoeken; en als je met een divanbed tevreden bent, kom hier inplaats van in een hotel. Ik eindig met de beste wenschen voor jullie beiden, en een hartelijke hand, - en blijf me vleien met het vooruitzicht dat ik je misschien toch nog vóór het eind van deze maand zien zal, perchè no? als de demonen éven slapen.
Je EduP.