4140 (615a). Aan E. Bouws: Brussel, 21 oktober 1930
Brussel, Dinsdag.
Beste Bouws,
Mijn ‘gesprek over Slau’ is als onplaatsbaar, ongewenscht, onverantwoord, etc., zelfs ongenietbaar, teruggekomen. Je krijgt een ex. vanuit Den Haag gezonden, hetzij door Kramers hetzij door Henri Mayer. Het is wel overal in ms. met aandacht gelezen, maar daar blijft het dan ook bij. Ditmaal schijnt de streep overschreden, zoowel wat de lengte betreft als de inhoud. Van Jany kreeg ik er een nogal Olympisch boos schrijven over, waarin hij de vrees uitsprak dat ik een soort Barbarossa78 in de literatuur zou worden.79 Dat heb je er nu van, als je precies schrijft wat je denkt, als je zonder rekening te houden met literaire normen, verhoudingen e.dgl. neerpent wat je zoo ongeveer gezegd zou hebben in de intimiteit van je huiskamer. Maar zóó is het ook goed; is het misschien beter ook, literair-politisch gesproken, voor Slau.
Ik begin trouwens vreemde ontdekkingen te doen, die mij van een tikje meer naieveteit zullen genezen. Soms krijg je van de literaire rotzooi wel èrg je bekomst, vooral als je al de menschelijke overweginkjes en vuile plekjes te zien krijgt. En het ergste is misschien wel dat iedereen tracht zoo ‘sympathiek’ te zijn, of zoo ‘hoogstaand’, zooal niet ‘serieus’. Met of zonder talent zou ik al die
E.
Ik heb mijn roman81 afgedraaid en ik zou eigenlijk een heele tijd lang niets met de papierbevuilerij te maken willen hebben. Maar wat stel ik ervoor in de plaats?