2646. Aan V. Larbaud: Lévèque, 15 augustus 1935

Levêque, 15 augustus 1935.

Geachte heer,

Dank voor uw brief, die u mij ondanks de lichte wrijving tussen Gallimard en Stols geschreven hebt. Het stemt mij verdrietig te weten dat u nu in Parijs bent; in de eerste plaats omdat u er te maken hebt met artsen en vervolgens omdat ik net hier in de Morvan zit, ergens tussen Cosne en La Charité, zodat ik gemakkelijk de kant van Vichy op had kunnen gaan. Maar ik hoop u in Parijs terug te zien, genezen en wel.

Wat de vertalingen van de Latijnse en Spaanse zinnen betreft ben ik nooit van plan geweest ze in de tekst zelf te zetten, maar achter in het boek; vooral omdat Stols het wil uitgeven in een niet te dure

[p. 461]

serie van het genre Albatross (dat is tegenwoordig de grote mode in Holland). U hebt een te hoge dunk van de Hollandse literatuur als u denkt dat Tibullus en de Espagnole Anglaise vertaald zijn, en nog wel goed ook; misschien is er van Tibullus een verouderde vertaling te vinden uit 1840, maar van dat toneelstuk van Cervantes is er beslist niets. (Er bestaan bij ons twee vertalingen van Don Quichot, onvolledig in elk opzicht). Maar dat doet er niet zoveel toe; voor die vertalingen achter in het boek - die overigens niet strikt noodzakelijk zijn - heb ik de tijd.

Stols schreef mij inderdaad dat een wet die, geloof ik, iets te maken heeft met de Berner Conventie, elke Hollandse uitgever machtigt elk buitenlands werk in vertaling uit te brengen dat meer dan 15 jaar geleden is verschenen. Ik vermoedde het al: in de in Europa liggende delen van het Koninkrijk der Nederlanden bestaan dat soort rechten nog en wat merkwaardiger is, er is daar ook nog een recht van de eerstverkrijgende bij gekomen. Dat wil zeggen dat wie een boek in het Hollands heeft laten vertalen zijn vertaling, al is die nog zo slecht, kan beschermen tegenover andere vertalers, alsof hij de schrijver in eigen persoon was. Ik weet niet of de heer Gallimard over de middelen beschikt om de wet zelf aan te vechten; anders zou het niet erg eerlijk zijn alleen Stols dwars te zitten, want die kan tenminste aanvoeren dat hij uw boeken gelezen heeft en ervan houdt. Als men bedenkt dat een grote Hollandse uitgever als Querido nu pas Gide heeft laten vertalen, en nog wel zonder enig risico te nemen (ondanks het feit dat Gide politiek gezien momenteel midden in de belangstelling staat) en bovendien natuurlijk niets van die man weet... Terwijl Stols er al lang van droomt alles wat u geschreven hebt in Nederland uit te geven; Fermina doet hij bij wijze van proef. Zoiets heeft hij me tenminste gezegd; ik begrijp alleen niet waarom hij u er tot nu toe niet van op de hoogte heeft gesteld.

Ik van mijn kant ben graag bereid voor Stols of voor wie dan ook uw hele werk te vertalen; ik zou het heel prettig vinden voor u in Nederland te kunnen doen wat u voor Butler in Frankrijk hebt gedaan. Maar ik ben erg bang dat ook dit slechts een wensdroom zal blijven. De mensen die echt van uw boeken houden, lezen u in het Frans, zelfs in Nederland.

Mijn verontschuldigingen voor deze brief die ik op mijn schoot met inkt uit de herberg schrijf. Uw, ondanks alle strubbelingen met wetten en uitgevers, toegenegen

EdP.

[p. 462]

(Ik zou een groot gevoel van tederheid voor de heer Gallimard koesteren als hij besloot uw verzameld werk op z'n minst als dat van Proust uit te geven, in de serie die ‘La Gerbe’ heet).

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie