2305. Aan A. Roland Holst: Parijs, 20 november 1934

Parijs, Dinsdag.

Beste Jany,

Ook het bosch heeft misschien toch wel iets anders dan boo-

[p. 167]

men, - een ‘ziel’, als de zee, zooals we zouden merken als we in het oerwoud van Borneo moesten overnachten. Maar de zee is wschl. nòg iets anders; getuige de oude Grieken met hun elementen; de zee is misschien doodgewoon de meest overtuigende vorm van het element Water. Waarmee aan je behoefte aan ‘ziel’ nog niet heelemaal zou zijn beantwoord; maar ik heb weinig lust om je die te bestrijden, ook als een specialist-geleerde in deze zaken dat misschien doen kon. Nogmaals, we zijn het eigenlijk in hoofdzaak eens, en wat je zegt over onze gemeenschappelijke, of althans nabije sterfbedden trekt me het meest aan in dit alles. - Zullen wie die bedden in een concentratiekamp zien opgesteld?

Maak vooral dat grapje in De Groene336 over dat bandontwerp. (Bep vraagt of je daar tegenwoordig een rubriek337 hebt: ‘A. Roland Holst laat u eventjes lachen.’) Toch zou ik je dan nog een ander bandje willen aanraden: het omslag van Pom Nijhoff's Nieuwe Gedichten, dat bij Querido verschenen is, maar met een opvallend uiterlijk van de Nouvelle Revue Française. Wonderlijk, deze kwastelorumkant; die trouwens in de gedichten zelf niet zoek is, en waarvan het antwoord op de enquête in Het Vad. letterlijk stonk.338 Ik zal in Forum deze gedichten wschl. bespreken, en hoop op een zelfs jou bevredigende manier, d.w.z. met de noodige distinctie, duidelijk te maken dat deze dichter, bij al zijn ‘gaven’, voor mij het type is geworden van den kwibus en den aansteller.339 Het is voor mij nl. langzamerhand duidelijk geworden dat iemand die in den dichter Nijhoff dàt hoofdbestanddeel verwaarloozen zou een idioot is, als mensch en als kritikus; dat men den dichter Nijhoff alléén recht laat wedervaren als men deze kant van zijn ‘ziel’ net zoo krachtig laat

[p. 168]

meetellen, als hij het zonder ophouden doet. Dat het laatste gedicht bv. opeens door de spelling Marchant is achterhaald, spreekt voor mij ook op onverwachte wijze!340 - Ik vraag me af of je tegenover mij even zachtgezind moet zijn, uit andere redenen, om mijn geschrijf te kunnen verdragen, als je het zijn moet tegenover de kul bij Nijhoff, als je die onder de oogen krijgt. Of vergis ik mij hierin en kan deze cabotin-kant je werkelijk niets schelen in een vriend? Gesteld dat een vriend van mij - Menno bijv. - die had, ik zou het hem toch ongezouten laten merken. Maar misschien is dit alleen gal bij mij, omdat ik Nijhoff nu eenmaal niet kan uitstaan? Het is een vreemde geschiedenis, want ik verzeker je dat ik dat boekje gevraagd heb omdat ik er heel wat van verwachtte, zonder eenige vijandigheid (vooropgezet) en zelfs met alle vertrouwen. Maar met zoo'n speciaal - en toch gegapt - omslag kondigt deze ‘ziel’ zich dan aan, en meteen ruik ik het luchtje dan alweer dat voor mij pleegeur is.

Ik kijk uit naar het boek van de Haulleville, en misschien naar hemzelf.341 Maar eind van de maand ga ik 3 weken naar Bretagne, om te probeeren daar Ducroo af te maken.

Ik ben bang voor de vale vlerken die de eenzamen al zien, maar voordat ze je gehaald hebben moèt je wat doen, helaas; en het ziet er naar uit of ik toch boeken zal moeten schrijven.

Hart. groeten van ons beiden,

je E.

 

Ik had je een ernstiger vraag te doen, maar die hoort niet meer in dit briefje.

336Zie 2291 n 6.
337Roland Holst had geen vaste rubriek in De groene Amsterdammer.
338Zie 2270 n 2. Nijhoff antwoordde op de enquête dat alle eersterangs schrijvers in Nederland worden onderschat en alle tweederangs overschat. Een eersterangs schrijver noemde hij daarbij ‘een schrijver die verdwenen is in zijn werk’, terwijl een tweederangs schrijver volgens hem ‘bespiegelend of weerspiegelend’ schrijft. DP reageerde hierop in Forum 3 (1934) 12 (december), p. 1202-1203 in een panopticum-stukje ‘Kijk waar hij zit’, waarin hij Nijhoffs definities een goocheltoer noemde en zijn voorbeelden opvallend slecht gekozen (Vw 5, p. 61-64).
339DP besprak Nijhoffs bundel Nieuwe gedichten (1934) niet in Forum maar pas naar aanleiding van de 2e druk op 26 maart 1938 in het Bataviaasch nieuwsblad (Zie Vw 6, p. 245-251 en ook p. 217).
340Als voorstander van de door minister Marchant in 1934 ingevoerde vereenvoudigde spelling had Nijhoff in de 1e druk van zijn Nieuwe gedichten het laatste gedicht, ‘Awater’, in de nieuwe en de rest in de oude spelling laten afdrukken. In volgende drukken werden ook de overige verzen in de nieuwe spelling gepubliceerd.
341Zie 2291 n 4 en 5.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie