2285. Aan J. van Nijlen: Parijs, 8 november 1934
Parijs, 8 November ('s avonds).
Beste Jan,
Ik maak mij dan ook maar op om je geluk te wenschen met je verjaardag.302 Je hebt nu den leeftijd die Stendhal had toen hij aan Henri Brulard begon; en ik ben een paar dagen geleden voluit 35 geworden. Je zult wel vinden dat ik piepjong ben, bij een zoo oud man als jij vergeleken. Maar misschien is het niet eens waar; dan voor enkele physieke dingen, en dan nog... Als je dezen laatsten tijd niet die vervelende dingen had gehad, zouden de gelukwenschen toch in menig opzicht redelijk zijn geweest; nu zijn ze het, hoop ik, nog. Maak er één prettige dag van, tusschen de menschen van wie je houdt, en denk dan bv. aan Hitler-Duitschland. (Terwijl je dit leest, gebeurt hier misschien ook van allerlei, want men is erg bang voor een revolutie, sinds het kabinet aftrad.)303
Ik zou voor je verjaardag graag in Brussel zijn gekomen - als er tenminste niet officieel gebanket wordt! Jan zal me wel schrijven nu wat er allemaal gebeurd is. Het zou mij persoonlijk oprecht plezier doen als ik niet alleen over den dag zelf, maar over je heele verdere toestand, goede berichten kreeg; jij bent een van die menschen wier aanwezigheid mij altijd troosten over allerlei onzuivers in het leven. Ik ben dus egoïstisch als ik eindig met toch terug te komen op de gebruikelijke formules van ‘ik hoop dat je nog vele jaren...’ Komt Elsschot je omhelzen op de manieren die hij in Tsjip heeft opgebiecht en die een integreerend deel schijnen uit te maken van zijn huiselijk dramatisch leven?
Ik wou dat ik je een paar moppen kon vertellen om mijn felicitatiebrief waardig af te ronden. Maar hier is er één: de literaire delegatie van de Kirghiezen, te Moskou, sprak aldus: ‘Wij komen u enkel vragen om nog een huis voor ons te bouwen. Volgens het literaire programma dat ons door u werd gezonden, hebben wij niets meer bezongen dan wat het Vijfjarenplan ons gebracht heeft. Het heeft ons 1 huis gebracht, waarmee wij zeer verrukt zijn. Maar nu onze dichters sinds 3½ jaar niets dan dit ééne huis hebben bezongen, meenen wij u te mogen vragen ons nog 1 huis te geven.’
De toepasselijke vergelijking zou eischen dat ik nu nogmaals 50 jaren voor Jan van Nijlen vroeg om ons nog eens zooveel zangen te geven als zijn lier het deed in zijn eerste 50 levensjaren; maar het zou een vermoeiende taak kunnen zijn, voor jou en voor ons, niet vanwege de zangen maar vanwege het leven.
Ik laat het hier dus bij, met veel hartelijks ook voor Griet, Sophie en Charles, en een ferme hand voor jou - een plaats openlatend nog voor de pen van mijn vrouw Bep, opdat zij zich niet alleen per procuratie ‘bij mij aansluite’...
Je E.
P.S. - Slauerhoff zou hier sinds gisteravond zijn aangekomen, maar noch telegram noch brief verklaren zijn uitblijven, zoodat wij beginnen te gelooven dat hij door de troepen van Gil Robles is ontvoerd.304 Of zou hij het volgend verzet voorbereiden?
Beste Jan,
Ik voel me zelden zoo gedrongen om niet ‘per procuratie’ mijn eigen gelukwenschen bij die van Eddy te voegen, in dit geval dus bij zijn lithanie der leeftijden, die zoowaar nog bijna als een officieele feestrede eindigt. Onze gelukwenschen zijn natuurlijk in de eerste plaats wenschen voor beterschap; we hebben met erg veel blijdschap van Greshoff gehoord dat die al in vervulling beginnen te gaan. Ik druk je dus ook schriftelijk van harte de hand, het betreurende dat het niet een beetje materieeler kan. Geef mijn beste groeten aan Griet en de ‘kinderen’ (want ik, om weer met de lithanie der leeftijden te eindigen, hoor evenals Eddy bij de bejaarden).
Bep.