2273. Aan S. Vestdijk: Parijs, 1 november 1934
Parijs, 1 November.
Beste Simon,
Neen, als impotentie gesuggereerd moet worden, dan is mijn lezing onvolledig.270 Maar de jouwe ook, of zóó duister, dat geen mensch het begrijpt. Tot dusver heb ik er dan ook geen flauw vermoeden van gehad dat die minister impotent was; ik dacht dat het alleen maar een gastronoom was! Maar dan is het ook beter om van ‘jus’ te spreken, denk ik, inpl. van van ‘sauce’. Alleen zie ik er nu geen kans meer toe om een behoorlijk fransch kwatrijntje in elkaar te zetten over dit onderwerp. Maak er maar een hollandsch epigraaf voor; dat lijkt mij nog het beste.
Wat je zegt van die afkeer van de poëzie in het algemeen is niet geheel waar; tenminste, de verklaring bevredigt mij niet geheel. Er moet iets anders zijn: verschil tusschen duister en duister bv. Misschien zoo: bij sommigen is het alléén duister door de formuleering,
bij anderen alléén doordat men de feiten achter het gedicht niet kent; bij anderen omdat de twee samenwerken. Dat is 9 op de 10 × bij jou het geval. En de lezer krijgt dan niets meer tot troost voor zijn onbegrijpen! Niet eens muziek.
Naar den roman ben ik zeer benieuwd. Het fragment in Forum trok mij niet aan,271 maar dat wil niets zeggen. De titel vind ik zeer aardig. - Als je je verhalen bundelt, zou het jammer zijn als je De Oubliette272 wegliet, omdat het idee daarvan aangrijpend is. Maar je zou er minstens ⅓ van moeten schrappen, lijkt mij, om het verhaal op 't peil te krijgen van je andere verhalen; het is traag, zwaar van ietwat ‘geijkte’ literatuur. Volstrekt niet in de kern, maar in de uitwerking; dus...
Ook naar den roman met Marsman273 ben ik ‘snakkende’. - Dat je Hamlet bij mij het hoogtepunt274 vind is alleraardigst, en volkomen in overeenstemming met je zelf, d.w.z. met wat de waarde uitmaakt van je eigen essays. Ik ben over je goede opinie natuurlijk zeer tevreden, maar eerlijk gezegd, d.w.z. in alle onbescheidenheid, ik geloof zelf dat er maar 3 ‘jongeren’ essays maken op dit peil: Menno, jij en ik. Ik zou verdomd graag zeggen: ook Anth. Donker bv., maar het zou onwaar zijn. Donker zou het, wat de literaire middelen betreft, gerust kunnen, maar zijn ‘geest’ of ‘persoonlijkheid’ is kennelijk van-huis-uit en wschl. onherstelbaar verlubbest. Van Duinkerken, afgescheiden nog van de katholieke imbeciliteit, evenzoo. Ze zijn voortreffelijk, allebei, als ze over een gegeven onderwerp kunnen leeraren,* maar een essay schrijven als aanleiding tot, als getuigenis van, iets anders - iets verders - ook als men het onderwerp heel aardig uitput (zooals jij meestal doet), is iets wat zij zelfs niet begrijpen.
Ik laat het hierbij om niet in een panegyriek van ‘ons’ trio te vervallen. Verklaar mij eens bij gelegenheid: vanwaar die afkeer van de poëzie? Want dat die bestaat, ontken ik allerminst. Is het ‘deze grootsche tijd’? Voor jou niet, want je schrikt al van de ‘politiek’ weg, als het er nog niets van heeft om reëele politiek te worden. En tòch...
Hartelijke groeten van je
E.