2231. Aan J.A.A. Engelman: Parijs, 4 oktober 1934

Parijs, 4 October.

Beste Joannes,

Ik ben je een haastig antwoord schuldig, na lezing van je brief. Je bent nl. ongehoord serieus ingegaan op een zeer voorbijgaande opmerking van mij, die niets anders wilde zeggen dan: ‘Ik vind die

[p. 106]

novelle ook lang niet best, maar doet het er wèrkelijk iets toe?’ (ja, ook ondanks het rollen van de drukpers). - Dat Bloem en Jany het even erg vinden, vind ik overigens ook best. Ze zullen met jou toegeven dat alles vergeven en vergeten is als Henny overmorgen 3 goede verzen publiceert.

That's all! - En wat die ‘frissche levensbeschouwing’ betreft, die sloeg hier niet op, maar op je opmerking dat wij allemaal zulke somberlingen waren. En ook dit was al even voorbijgaand. Als ik je precies zeggen moet wat ik van dezen ‘grootschen tijd’ denk, dan: dat het een van de emmerdantste momenten is (in den vollen zin van het woord) die het iemand gegeven is door te maken. Doodgaan zullen we allemaal; tè veel daarover denken is dus inderdaad niet gezond. Maar ik zou als vrij man willen sterven - volgens ‘liberale’ opvattingen, aangezien deze grootsche tijd tot het gebruik van zulke woorden dwingt - en liefst niet met een slurf in een trog, d.w.z. met een gasmasker vóór, dat niet eens beletten kan dat een ander gas je huidje afstroopt, en meer van dergelijk heroïsch plezier.

Je ziet, van boosaardigheid geen zweem, hierin tenminste. - Eerder (dat geef ik toe) in het verwijt dat je je niet herinneren wilt; of precies gezegd: in de hint om naar Rien te gaan. Ik ben benieuwd waar zij zit, maar dacht dat jij het wist. Als je het nu dus ontdekken gaat, wil je me dan haar adres opgeven, opdat ik haar van hieruit ook nog ‘bereiken’ kan? Bij voorbaat dank.

Henny verwacht ik nog in Parijs te zien voor hij naar Holland teruggaat.

Ik laat het hierbij, vond bij terugkomst hier allerlei verzuurde plichten die schreeuwen om betrachting - om de beeldspraak goed stout te maken, zooals de Mr. Hendriks van den grooten auteur Ivans zegt.209!

Vergeet den bundel niet, en geloof me als steeds gaarne je

EduP.

 

Je via de drukpers gepubliceerde kritiek over Angèle210 ken ik niet. Wil je mij die niet eens toezenden? Ofschoon ik minder met deze Angèle uitstaande heb dan jij soms veronderstelt, wil ik toch graag weten

[p. 107]

hoe je je over haar ± mystieke rol in het leven des trotschen* de Blécourts uitgesproken hebt. Ik voel voor de bedoeling van dat boek, ook waar ik om de personages lachen moet.

209Ivans (ps. van mr. dr. J. van Schevichaven (1866-1935)) was de auteur van populaire detective-verhalen en mr. Hendriks één van zijn personages.
210Engelman besprak dit boek samen met Dr. Dumay verliest... in ‘Twee romans’ in DNE 858 (1 februari 1934).
*... en weerbarstigen, en demonischen, en eenzamen...
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie