E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Bandoeng, [4 april 1939]

Bandoeng, 4 Maart '39.

Beste Menno,

Ik ben echt blij dat ik eindelijk iets van je hoor! Blijkbaar is het nog niet zoover met mij, dat ik geen behoefte meer heb om aan mijn beste vrienden te schrijven vanwege de algemeene beroerdigheid, maar als jij het zoo voelt moet je je natuurlijk niet dwingen. Ik zal je hierna dus niet meer schrijven, tenzij het dringend noodig is of jij mij schrijft.

Dat het een rotzooi in Europa is, ik verzeker je dat wij dat hier óók voelen, en met de Japanners op Hainan is het hier ook niet bepaald meer veilig. Als Duitschland en Japan het gaan winnen, dan hebben wij als natie èn als kolonie opgehouden te bestaan. Ik voel me opeens furieus Nederlander, rotmof of jap worden verdòm ik! Daarover maar niet meer dan strict noodig is.

Als Holland blijft bestaan, zie je ons wschl. toch nog dit jaar, want Bep wil Europa terugzien, gesteld zelfs dat wij ook naar Z. Afr. gaan; verder moet ik Gille dan toch ‘ophalen’. Maar plannen maken is absurd en tot Juli a.s. zitten wij hier vast.

Waarom heb je de H.P. maar niet aangenomen, als het je meer geld èn meer tijd had opgeleverd? Dàt is snert, die je als snert redigeeren kunt, met een kleine verbetering hier en daar. Maar misschien moet je heelemaal maar uit het journaille. Alleen: om wat te doen? Lector? je bent ‘beroemd’ genoeg, misschien lukt het. Vestdijk weg van de N.R.C., ik van het Bat. Nwsbl., jij binnenkort van Het Vad., wat een opluchting voor de boerelullen! Dat Schilt je een ‘standje’ dùrft geven over je stuk over Mult II is bezopen; iedereen die het las vond het even aardig! Het is - maar dat heb ik je al zoolang gezegd - venaal rapalje; wat doèn we daarbij?

Ik vrees dat er, hoe dan ook, een rottijd voor ons aanbreekt, want als de ‘mystiek’ van het Derde Rijk in Holland niet opgaat, dan zal de tegen-mystiek van ‘Oxford’ of moreele herbewapening ons wel pesten. De open brief van Casimir aan Hitler, dien ik vanmorgen toevallig las en die in Jan's weekblad moet hebben gestaan - die gewoon is ‘om je te bedoen’ - lijkt me al een onmiskenbare apentoer ter voorbereiding van een rol in dat ‘komende’.

Je brief was somber. Kunnen wij, met een zekere jeugd achter ons - die van Werk - niet iets op touw zetten, dat sterk genoeg is om zich overeind te houden, tenzij werkelijk heele landen, waaronder Holland, ‘er aan’ moeten gaan? Is er geen ‘mystiek’ voor ons te bedenken - die van de menschelijke waardigheid dan maar - waarvoor wij grootmeesters, feldwebels en vaandeldragers kunnen benoemen mettertijd? Of is afzondering het eenige voorland? Ik zou er geen bezwaar tegen hebben als ik wist waarvan te leven.

Hoopen jonge Indonesiërs schijnen ‘een vriend’ in mij te hebben herkend, en dat terwijl ik mij toch werkelijk niet met politiek inlaat en hen uitsluitend bijsta met ‘cultureele’ probleemen. Ik werd zooeven opgebeld om in Buitenzorg een vergadering te komen bijwonen. Van het ‘algemeen maleisch’ (de bahasa indonesia) dat daar gesproken wordt, versta ik ¾ niet; ik spreek alleen vloeiend het laagste bargoensch van Batavia en ommelanden. Maar ik zal wel gaan.

Neen, over In Gesprek m.d.V. schreef ik niet, omdat ik daarvan één kroniek had willen maken met Lier en Lancet van Vestdijk. Daar komt nu dus wschl. niets van, tenzij Ritman, na zijn terugkomst hier, het per se met me wil goedmaken. - Wat zou het verrukkelijk zijn als jij, Vestdijk en ik een eigen blad konden oprichten! Kàn dat niet? Daarvoor zou ik meteen overkomen naar Holland. En Jan snelt dan wel weer toe na een Z. Afrik. kater te hebben opgedaan.

Dat Scheepsjournaal stuur ik maar niet. Het is bij nader inzien toch veel te lang (wel 2 × een gewoon nr.) en als Jan - en in zekeren zin jij en Henny - er al zoo afwijzend op reageeren, wat zal dan niet het oordeel van de Gruyter en Stuiveling zijn? En het te laten ‘ketsen’ door die meneeren, smaakt mij weer niet. Ik neem het zekere dus maar voor het onzekere en spaar de verzendkosten uit, om nog niets te zeggen van het risico dat ms. te verliezen, dat ik niet gauw zou kunnen ‘reconstrueeren’!

Ik schrijf nu voor K. en O. een Indisch Memorandum, - eig. notities voor mijn komend boek. Fragmenten uit dat Scheepsjournaal kan ik daar ook voor gebruiken. Van dat bericht van Niermeyer dat jij een stuk voor K. en O. gemaakt zou hebben over ‘Waakzaamheid’ is dus niets waar. Jammer!.

Houd je taai en schrijf als je zelf lust hebt, anders niet. Heel veel hartelijks 2 × 2, en geloof me steeds je

E.

Die Fr. Paulhan is de vader van Jean Paulhan van de N.R.F. en een oude vak-psycholoog-philosoof die allang dood is.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie