E. du Perron
aan
Menno ter Braak

Parijs, [28 januari 1934]

Parijs, 28 Januari.

Beste Menno,

Ik heb het stuk van Theun nog eens goed gelezen, en behalve het feit dat de man die hard werkt en groote oplagen bereikt, de ware invloed heeft op het lezend publiek - voor hem het feit der feiten! - staat er toch nog van allerlei in, waardoor dit stuk werkelijk de proclamatie geworden is van de nieuwe, gedisciplineerde, collectieve generatie! Ik vind dat het absoluut plicht van Forum is, op dit stuk te antwoorden. De begripsverwarring van Theun moet worden gereleveerd; tegenover de museum-stukken die hij van ‘ons’ maken wil, geldt één woord: zij zijn een collectie collectieve mode-auteurs. Dit alles allemaal nog zonder te spreken van den rang van hun producties, die er bij het publiek zoo mooi ingaan!

Als wij hierop niet antwoorden, alleen maar smalend glimlachen, zijn wij inderdaad een partij oude pruiken. [Het smalend glimlachen is altijd een privilege van de gearriveerde ouderen geweest.] Deze ‘denker’ moet een paar grondige argumenten in zijn maag terug krijgen, - altijd afgescheiden van het feit dat hij leeren moet een kunstenaar te onderscheiden van een boekenleverancier.

Kortom, voor Febr. is het te laat; maar het Maart-Forum moet, volgens mij, openen met een antwoord op deze ‘Balans’. Deze Theun - let op mijn woorden - is de streberigste, verbetenste gannef onder de heele bende, en daar hij ongetwijfeld ‘stylistisch begaafd’ is, zooals dat heet, moet men nu al rekening met hem houden. Het gaat trouwens niet tegen hem alleen. Zijn geval is gauw geanalyseerd: het is een kleinburger (winkelierszoontje, wat iets anders is dan de bourgeoiszoontjes die wij volgens hem zijn, en zeker ook zijn!) [Ik althans heb bijna Ducroo geschreven om dat te beamen - vooral in dézen tijd!] en als zoodanig heeft hij van jongsaf leeren vertrouwen op de glans van de Literatuur. Hij heeft begrepen - wij hebben hem dat verteld! - dat de Holl. letteren te burgerlijk waren, [Nu in den zin van te huiskamerachtig; maar dat is hetzelfde volgens hem, want wij zijn maar omgekeerde burgers (ook in dezen zin)] en hij was zoo overtuigd dat de glans van de literatuur van alles goud kon maken - dat was bij zijn eerste versjes al zoo voortreffelijk opgegaan! - dat hij meteen zijn eerzucht aan het werk (het ‘harde werken’) heeft gezet. Vandaar Rembrandt, en Dr. José, de groote humanist, en de Jezuïeten, uit R. Fülöp-Miller, en Spanje, uit een boek-met-kaarten-over-Spanje. De inhoud vindt hij wel op zijn openbare leeszaal in Sneek; zijn genie = de glans van zijn stijl, doet de rest! Holland is dùs gered, vooral waar eenige reizende geesten als Den Doolaard en Fabricius, die ook de pen kunnen hanteeren, met of zonder brein is voor Holland van geen belang, er nog achter staan!

Ons land is daarom verpest, omdat bij ons de goede schrijvers nooit de kans zullen krijgen om het op den duur te winnen van de rotzooi; het directe publieke succes beslist. Een Holl. auteur wordt niet herdrukt; getuige Couperus. En er zijn bij ons, op Multatuli en Couperus na, helaas geen schrijvers die èn publiek èn groot zijn - onze Dostojevsky's, Tolstoi's, Balzacs ontbreken zoowat totaal, - wij hebben òf boekenleveranciers voor den middenstand - waartoe de heele reut behoort, door Theuntje opgesomd - of z.g. ‘aesthetische’, ‘literaire’ schrijvers voor weinigen: waartoe zelfs Slauerhoff behoort, die toch de meest ‘openbare’ is van ons allen.

Gaan wij dus in competitie treden tegen de ‘kracht’ van het romans-leggen, dan zijn wij inderdaad verloren. Marsman, en jij, en Slau, het wordt nooit wat zij vragen. Niet alleen qualitatief, maar vooral quantitatief. Wat deze sufferds alleen moeten begrijpen is dat de 10 sonnetten van Nerval die Les Chimères heeten, meer beteekenen dan de complete romans van Henri Bordeaux en René Bazin, en Paul Bourget ook nog. De verzen van Marsman [of jouw essays] zijn - of het publiek wil of niet - voor Holland van een heel wat grooter belang dan al deze ‘krachtvolle’ romans; het verschil tusschen ‘talent’ en ‘hardwerken’ mag deze collectieve confraters ook worden voorgehouden, al was het maar voor de lezers.

Ik zou dit stuk zoo kunnen schrijven, maar het is strategisch totaal verkeerd als ik het doe. Ten 1e. om het ‘afscheid van Kostersloot’; 2e omdat ik het altijd doe! Jij zou het best kunnen (in 2 beteekenissen); tenzij je voor de krant te veel doet en dus abruti bent. - Ik bèn bovendien abruti: door het vertalen, en door een stuk over Holl. letteren dat ik voor Die Sammlung moet schrijven (maak je niet ongerust: niet in het Duitsch!) - Ik zou dus zeggen: doe jij het, of laat Vestdijk het doen. - Als je aan dezen brief wat hebt, daarvoor, you are heartily welcome to it, en Vestdijk natuurlijk ook. Ik denk niet zoozeer aan een persoonlijk essay, maar aan een antwoord van ‘onze generatie’, dus ook voor Slauerhoff, Marsman, Engelman en mij (Binnendijk en Klinkenberg zullen we maar vergeten, of het zou moeten zijn om Wagener en Edith Werkendam bij de krachtmenschen te zetten).

Doe nu niet supreem; beschouw deze Balans ‘cultuurhistorisch’ als de nieuwe wind die waait, en zorg als redacteur van Forum voor een allesbehalve afgeleefd stuk in het Maart-nr. Anders ga ik mij neerleggen bij onze lulligheid!

Over andere dingen later. Hartelijk steeds je

E.

Zie ook de geactualiseerde versie van het notenapparaat van de brieven-editie Van Galen Last (1962).

 

Origineel: Letterkundig Museum, Den Haag

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie