[p. 171]

de bráááve korporaal
door greta van wassenaar

 
Jó, wat een mooi verhaal
 
Van die brave korporaal!
 
Had ik hem in m'n knuisten
 
'k Verkocht hem een paar puisten!
 
En òf ik hem wou,
 
In m'n knuisten,
 
Nou!
 
 
 
Die vent dan dróóp
 
van honing en stroop.
 
O! 'k sloeg hem zoo graag op z'n facie!
 
‘We hebben zoo'n spijt’,
 
heeft de vent gezeid,
 
‘'t Is slecht voor de reputasie’.
 
 
 
En al namen ze ons
 
nou nòg zooveel af,
 
wel tachtig procent bijvoorbeeld als straf,
 
geen mensch zou protesteeren.
 
We zouwen het annemen, heeren!
 
 
 
En meneer, we zijn heusch nog Jannen-Stavast,
 
Heel Nederland kan op ons bouwen!
 
We zijn verknocht aan het Vorstenhuis,
 
daar kan je op vertrouwen.
 
 
 
‘Om dat aan Holland te laten zien,
 
zou je zóó een oorlogje maken!
 
We zouden vechten tot in den dood
 
om die smet maar kwijt te raken’.
 
 
 
Korporaal, korporaal, wat een smerig verhaal!
 
met dat likken, dat kruipen, dat kwijlen!
 
We zouwen je graag met ons allemaal
 
de oceaan in kellen!

De gebeurtenissen bij de marine.
Wroeging onder het Europeesch marine-personeel.

‘Neen mijnheer, ze mogen zeggen wat ze willen, maar dit staat vast: de Hollandsche Jannen hebben de gevolgen van hun aanvankelijk ageeren tegen de salariskorting niet overzien, anders hadden zij het heusch niet zoo ver laten komen. En u kunt dit van mij aannemen, al leggen ze bij wijze van spreken straks een korting van tachtig procent op de gages van het marine-personeel, dan zullen wij dat nog nemen.

De wroeging onder het Europeesche marine-personeel over den klap; der marine door het gebeurde toegebracht, is te groot dan dat wij ons aan eenigerlei verdere actie zouden willen bezondigen’, aldus een ontboezeming van een korporaal bij den onderzeedienst tijdens een onderhoud, dat een redacteur van het ‘Soer. Handelsblad’ met hem had.

‘En weet u wat wij nu zoo graag zouden willen? Dat er nu werkelijk iets gebeurde, opdat wij zouden kunnen toonen, dat men op ons wel en degelijk kan vertrouwen, dat wij niets liever willen dan de Hollandsche vlag te verdedigen. Het klinkt misschien gek, dat wij wenschen, dat er iets zal gebeuren, vooral in deze tijden nu het in de Pacific dreigt, maar die wensch komt alleen voort uit het feit, dat wij ons terneergeslagen voelen door het groote wantrouwen, waarvan de burgerij na al die ellende jegens ons blijk geeft. Niet dat de burgers daarmede heelemaal ongelijk hebben, o neen, maar wij zouden juist zoo graag toonen, dat onze kern nog opperbest is en dat Holland nog best op Jan kan vertrouwen als het noodig is, vooral nu het kwaad is uitgesneden.’

Verder gaande, verklaarde de korporaal, dat het jammer is geweest, dat men in den beginne een vergadering tusschen de korporaals en minderen eenerzijds en onder-officieren anderzijds heeft verboden. ‘Geen enkele onderofficier heeft dienst geweigerd. Allen zijn absoluut loyaal gebleven en, u weet, zij hebben toen apart vergaderd om te protesteeren tegen de salariskorting, maar dit was zuiver wettig protesteeren zonder de minste bedoeling om tot tumult of dienstweigering te komen. En onder die onder-officieren zitten meerdere sprekers. die een vergadering weten te overtuigen. Daaraan ontbreekt het bij ons nogal. Als wij nu zoo'n gecombineerde vergadering hadden gehad zou van de onder-officieren allicht invloed ten goede zijn uitgegaan op de korporaals en minderen en misschien zou dan nog veel voorkomen zijn geworden, wat nu heeft plaats gehad.’