Doof de vuren!
(een episode uit het boek: Der Kaiser ging, die Generäle blieben, van Theodor Plivier)

29 October 1918!

Op den zelfden avond, dat de Keizer van Berlijn naar het hoofdkwartier vluchtte, op het zelfde uur, dat Karl Liebknecht in de zitting van revolutionnaire leiders het woord nam en tot den revolutionnairen massastrijd opriep, kreeg de Duitsche vloot bevel tot uitvaren.

- ‘De strijdmachten voor de open zee moeten voor den slag tegen de Engelsche vloot gereed gemaakt worden!’

Aldus luidde de order den vlootcommandant door den admiraal v. Scheer uit het hoofdkwartier doorgezonden.

‘Stoom opvoeren voor 12-mijlsvaart!’ is vanaf de brug doorgegeven. 20 ketels heeft het schip, 200 vierkanten meter verwarmend oppervlak met 60 vuurgaten. Daarvoor staan de stokers ‘van de wacht’, met vuurhaken en schoppen. Ze gooien kolen op, wakkeren den gloed aan, visschen slakken. De tremmers sleepen kolen aan. De halfnaakte lichamen zijn rood. Het zweet trekt witte groeven in de door kolenpoeder bedekte huid.

‘Hé Job, maak een beetje voort, hierheen die kolen!’

‘Wat sta je toch te lazersteenen vanmorge!’

‘Die kan achter niet los kommen, daar komt het van’.

[p. 159]

‘Ja en van de groene kool van vanmiddag! En de marmelade 's avonds, daar krijg je ook niks van in je botten!’

‘Stoom opvoeren voor 12 mijl’ - dat is wel uit te houden, dat is werk, waarbij men zich ook wel eens kan uitrekken, en wat kan uitblazen. Bij het stoom opvoeren voor 24 mijl per uur denken de stokers er zelfs niet meer aan om met elkaar te spreken. Dan kleven de natte flarden aan je lijf, de spieren trillen, de tongen zijn als stukken hout in den mond.

‘Voor twaalf mijl - dat gaat wel, hè?’

‘Ja, als het tenminste na het “anker op” niet meer wordt’.

‘Dat we nu toch nog es uitvaren......’

‘We gaan niet ver, tot Helgoland!’

‘We varen alleen tot dekking van de mijnenvegers!’

‘Negentig duikbooten zijn nog buiten. Die weten de vaargeul niet. Nu moeten wij ze binnenhalen! Dat heb ik gehoord van de commandant.’

De machine-centrale wordt door de commandobrug opgebeld. De dienstdoende ingenieur van de centrale geeft door de spreekbuizen door naar de machinekamer:

‘Stoom voor 14 mijl!’

‘Stoom voor 16 mijl!’

De eerste bootsman hangt de buis weer op:

‘Daar heb je 't al! Maar nou aan de gang: stoom! stoom!’

‘Wat nou? meer stoom?’

‘Snap jij dat, Karel?’

‘Geen biet snap ik er van!’

‘Om mijnen te vegen is 12 mijl toch genoeg?’

‘En om die onderzeeërs binnen te halen toch ook?’

‘Wat is er dan toch aan de hand? waarom meer stoom, bootsman?’

‘Doe alsjeblieft je werk, en bemoei je niet met andere zaken!’

Raumschuh kijkt den bootsman na:

‘Ah zoo, ik dacht, dat die tijden voorbij waren! Maar verdomd! we zullen ons met die zaken bemoeien! Jongens, 't is niet zuiver, d'r hangt wat in de lucht!’

Jacob Bonczyk is de lange scheepsladder al opgeklauterd, en bovenop het dek geslopen. Uit het half duister van de stookruimte gekomen, is hij verblind, en moet voorzichtig, met de handen tastend, voorwaarts kruipen. Zelfs ‘De Markgraf’ kan hij niet zien. Bij de laatste schoorsteenpijp ontmoet hij een matroos.

Bonczyk herkent de stem.

‘Schorsch, ben jij het?’

‘Brummschick, waarom kruip je hier eigenlijk rond?’

‘Wat is er toch aan de hand, Schorsch?’

‘Zoojuist is de order gekomen: Wacht aantreden! Anker op!’

‘Dat is toch alleen om mijnen te vegen? 't Is nu toch vrede?’

‘Vrede? - ja, een rotzooi, een verdomd groote rotzooi: een aanval!’

Schorsch staart plotseling, geboeid, naar de grijze jagende rook, niet in de richting van de op een rij geankerd liggende schepen, doch over het wijde water.

Hij pakt Bonczyk bij den arm en schudt hem heen en weer:

‘Job, kijk nou, zie je dan niks?’

‘Nee niks, waar dan? wat dan?’

[p. 160]

Nu ziet Bonczyk het ook. Het doemt op van voren, drijft op korten afstand het voor anker liggend eskader voorbij: een groot, donker lichaam met twee reuzenschoorsteenen en schiettorens, een schip uit de reeds opvarende linie. Het heeft het front verlaten en drijft in de breedte op de golven, zonder vaart, stuurloos.

‘Kerel! Bonczyk! Begrijp jij dat?’

‘Dat is...... eh...... is dat niet......’

‘De “Koning Albert”, maar...... stil even, hij seint’, Het vaartuig is weer opgeslokt door den nacht, even snel verdwenen, als het verschenen is. Alleen de morseteekens van den grooten schijnwerpers vlammen op in de duisternis. Eerst geeft het schip zijn herkenningsteeken, dan een morsetelegram aan het commando. De twee zeelui staan tegen de pijp aan. Bonczyk kan het morsetelegram niet lezen, maar de matroos ontcijfert teeken na teeken.

‘Verdomd, verdomd - kerel! Brummschädel!’

‘Wat is er toch! Zeg op dan!’

‘Ze liggen daar, en kunnen niet verder. Ze hebben geen stoom meer!’

Van het achterdek komen een paar mannen, die het schip ook gezien, en het telegram gelezen hebben.

‘Hebben jullie het gezien?’

‘Die willen niet meer!’

‘Die willen geen aanval wagen!’

‘De stokers van de Koning Albert!’

‘Wat is dat nou? Wat hebben ze gedaan?’

‘Wat ze gedaan hebben? Sabotage!’

Verrek nou met je nonsens!

‘Och ja, jou moeten we het weer eens precies uitleggen! Enfin: je weet toch dat de ketels, de lekke vlampijpen......’

‘De vlampijpen......!’

‘Ja, dat die lasschen op de werf toch altijd opgelapt worden? En die hebben ze er bij het vuuraanleggen uitgeslagen. En bij het varen is het water er door geloopen en heeft de vuren verzopen!’

‘De stokers muiten!’

‘De matrozen ook!’

Schorsch en de matrozen loopen met dit bericht naar de batterij op de voorplecht.

De tremmer Jacob Bonczyk staart in den nevel, waarin het drijvende schip verdwenen is. Afwezig ziet hij den voor anker liggenden ‘Markgraf’, vanwaar het schrille geluid van een signaalfluitje overwaait, en hij is enkele seconden niet in staat iets te denken. Dan keert hij zich met een ruk om, loopt het dek terug, en verdwijnt door de deur naar de stookruimte. Zoo vlug als hij dat op zijn klompen kan, klimt hij de ladder af......

De stokers muiten!

De matrozen ook!

Op de brug staat de commandant, stijf als een stok.

De Duitsche vloot zal voor den slag tegen de Engelsche zeemacht gereed gemaakt worden. Het opvaren der vloot moet het vaderland den stoot geven tot volhouden, en voor de nationale verdediging de overweldigende voorbode vormen.

Als de kanonnen der vloot spreken, zullen de verachtelijke klets-

[p. 161]

praatjes over den vrede, en de onteerende onderhandelingen van de nieuwe burger-regeering moeten te niet gaan. Maar het uitvaren werd uur na uur verschoven. En er kwamen alarmeerende berichten:

- In de sluizen hebben manschappen hun schepen verlaten.

- De matrozen van de ‘Helgoland’ hebben het lichten der ankers verhinderd.

- De matrozen van de ‘Thüringen’ lieten het anker weer vallen, nadat dit reeds was ingehaald, en daarna sloegen zij een barricade op achter de batterij op de voorplecht. En nu dit morsetelegram! Sabotage op den ‘Koning Albert’. De commandant geeft den seinofficier het kladje met het binnengekomen licht- en morsetelegram, terug.

‘Het bericht blijft geheim, luitenant!’

‘Jawel, kapitein!’ antwoordt de officier-seiner.

 

Maar het nieuws springt reeds als een vonk door het schip, door de kazematten, de gevechtstorens, door de ketelruimten en de machinekamers: het doet de matrozen achter het geschut vandaan loopen en brengt de stokers in opwinding.

De stokers muiten!

De matrozen ook!

Bonczyk heeft Raumschuh gehaald. Nog nooit hebben die twee den weg van de stookruimte door de smederij den ijzeren ladder op, zoo snel afgelegd. Ze rennen door de kazematten en komen bij de batterij op de voorplecht. Daar heeft zich een groot aantal matrozen verzameld: ook de matrozen die niet de wacht hadden, staan er bij. Allen schreeuwen door elkaar, iedere voorzichtigheid hebben ze uit het oog verloren.

‘Vier en een half jaar hebben we gezwoegd, en nu, nu de vrede komt......’

‘Nu we al een volksregeering hebben!’

‘En Prins Max Wilson reeds een wapenstilstand heeft aangeboden...’

‘Nu...... nu de oorlog verloren is...... nog een slag!’

‘Dat is natuurlijk weer een telegram van een schijthuis!’

‘We moeten toch alleen maar uitvaren om mijnen te vegen!’

Schorsch staat op de ankerketting.

‘Wat? Mijnen vegen? Jij stomme hond, kan jij niet zien, waarheen we gaan? En de verf, die die op de brug gereed staat om de schoorsteenpijp bij te kleuren, weet jij niet wat dat beteekent? En bij de navigatie liggen de kaarten van de Engelsche oostkust op tafel!’

‘We moeten dus naar Engeland!’

‘En allemaal verzuipen.’

Meerdere gelaten duiken op. Meerdere matrozen komen uit de kazematten, en meerdere stokers uit de ketelruimten.

Buiten hoort men schreeuwen. Een paar matrozen komen bij de batterij:

‘Kom aan dek, vooruit, vlug!’

‘Waarom?’

‘Waarom toch?’

‘De stokers van de Markgraf!’

Ineens vlamt het licht van den eigen schijnwerper op. De lichtbundel zoekt het dek af, en blijft op de groep menschen rusten, die plotseling in het felle licht staan. Verblind staren de matrozen naar de commando-

[p. 162]

brug. Ze kunnen niets zien, zij hooren slechts een stem. De commandant roept naar beneden:

‘He, jullie daar - wat heb je daar te staan!? Vooruit, van 't dek af, tusschendeks!’

De stokers en matrozen gaan niet van hun plaats. De halzen zijn gerekt, niemand beweegt zich, niemand spreekt een woord. Ze staan bij den voet van de schoorsteen. Een spraaklooze massa.

De stoker Raumschuh neemt plotseling het woord:

‘Jawel, kapitein naar beneden in den bunker, maar niet als gewoonlijk! We kunnen ook ànders!’

Ook de tremmer Bonczyk vindt zijn woorden:

‘De schop nemen, en inhakken op hun smoelen!’

‘Officier van de wacht! Wachtmeester! Stelt die man in arrest. Stelt die menschen in arrest!’

‘Allemaal staanblijven!’ roept de officier van de wacht van boven.

‘Je kan ons allemaal de kont likken!’

‘Vooruit, allemaal naar de stookruimte!’

De geheele troep keert om, rent door de kazematten, in de richting van de stookplaatsen, stokers en matrozen, in bonte verscheidenheid. Zij dalen den ladder af naar beneden.

Raumschuh heeft al een stang in de hand. Hij springt naar zijn ketel, gooit den klep open, en gaat het vuur dooven. Hij werkt gejaagd, bij elken ruk werpt hij een hoop gloeiende kolen op de tegels onder hem.

‘Brummschick - de brandslang hier!’

‘De brandslang, waar is de brandslang?’

‘Water hier!’

Iemand draagt de slang aan. Bonczyk houdt haar in den gloed. Een derde draait het ventiel open.

Stoomwolken slaan omhoog en drijven snel tot onder het dek. De mannen zijn in die opstijgende nevels als schimmen.

De bootsman herwint zijn kalmte:

‘Zijn jullie dan allemaal gek geworden? Raumschuh, stoker Raumschuh!’

Deze draait de sleis naar hem toe, zijn oogen flikkeren. De bootsman deinst voor dit gelaat terug en vlucht voor het roodgloeiende ijzer.

Raumschuh steeds achter hem aan. En slechts de omstandigheid, dat de stoker klompen, en de bootsman schoenen draagt, en ook dat toevallig alle deuren van alle stookruimten open staan, redt den bootsman, die anders neergeslagen zijn zou.

Klep na klep wordt opengegooid. De stokers, zoowel van de gewone als van de vrije wacht, die te samen met de matrozen hier binnen gedrongen zijn, zij allen werken, om het schip stil te doen liggen, alsof zij plotseling door massa-waanzin zijn aangegrepen. En tijdens deze werkzaamheid wordt nauwlijks gesproken.

De bootsman, die rapport had uitgebracht in de machinecentrale, komt terug. Achter hem de officier van de wacht, de chef-machinist, een zeeofficier, dekofficieren, met revolvers in de hand.

‘Kerels, zijn jullie dan waanzinnig geworden?’

‘Weet jullie wel wat je doet!’

‘Dat is muiterij voor den vijand!’

Een luid gejoel is het antwoord.

[p. 163]

Eén heeft de lichtdraden doorgesneden. De stookruimten veranderen in een chaos. Vuur stort neer. Wild slaat waterdamp omhoog. De wanden en de zoldering en de vloer zijn niet meer te zien. Er is geen onder en boven meer - een gasbol, die in wilde kringen heen en weer schijnt te draaien en midden in deze donkere kluwen zijn door elkander kronkelende lichamen, en als roode vlekken de open vuurhaarden.

De alarmklok meldt:

‘Klaar voor het gevecht!’

‘Doet Uw plicht!’

‘Klaar!’

‘Daar loopen we niet meer in!’

‘We hebben ons genoeg laten bedonderen!’

‘Zwendelaars!’

‘Zelfmoordenaars!’

‘Sla ze neer! Sla ze neer!’

Vuistslagen! Trappen! De brandslangen worden op de naar voren dringende superieuren gericht. De machinist die zijn revolver getrokken heeft, vliegt naar achteren, glijdt over de tegels en verdwijnt. De officier vluchten. Brokken steenkool en ketelsteen worden hen na gesmeten. De laatste ketel valt uit. Ook voor Z.M. ‘Groote Keurvorst’ is de oorlog voorbij.

Radiotelegram van het vlaggeschip:

‘De plannen onvoorwaardelijk uitvoeren!’

‘De plannen zijn niet uit te voeren!’ antwoordt de commandant.

‘De plannen zijn niet uit te voeren!’ antwoorden de bevelvoerders der afzonderlijke eskaders.

(vert.: v.d.W.)