Aan de proletarische schrijvers
door Maxim Gorki.

Antwoord aan de litt, kring van de technische school te Prokrowak (Republiek der Wolgadeutschen) die Gorki gevraagd hadden, of er een proletarische litteratuur bestaat of niet.

Waarde kameraden!

 

Mij persoonlijk interesseert de strijd der kritiek over de vraag, of ik een proletarische dichter ben of niet, maar matig.

In de tallooze gelukwenschen, die ik bij mijn jubileum van de arbeiders uit alle deelen van de sovjet-unie ontving, noemen de arbeiders mij eenstemmig ‘onze’ ‘proletarische kameraad’. En de stem van het proletariaat is voor mij natuurlijk van meer beteekenis, dan de stem der critiek. Ik ben er zeer trotsch op, dat de arbeiders mij tot een der hunnen rekenen, dat is mijn eerlijke trotsch en het is een groote eer voor mij.

Maar de term ‘proletarisch’ drukt naar mijn meening niet geheel de werkelijke toestand van de arbeidende massa in de sovjet-unie, meer uit.

Proletariërs noemt men een klasse van menschen, die van hun persoonlijke verdiensten leven en verder geen andere middelen van bestaan hebben.

Of het woord in deze beteekenis nog voor de arbeiders en boeren in de sovjet-unie van toepassing is, voor een arbeidende massa die de politieke macht in het land veroverd heeft en nu ook langzamerhand de economische macht in handen neemt - die vraag moogt ge zelve beantwoorden.

Ge vraagt: ‘Wat zijn de bijzondere kenmerken van een werkelijk proletarische schrijver?’

Ik zou zeggen, er zijn verschillende van zulke kenmerken, waaronder:

De actieve haat tegen alles wat de mensch innerlijk en uiterlijk geknecht houdt, tegen alles wat zijn vrije ontwikkeling en zijn groei in de weg staat, de onmeedoogende haat, tegen alle leegloopers, parasieten, karakterloozen, schurken en schavuiten in het algemeen.

De eerbied voor de mensch als bron van alle scheppende kracht, alle wonderen der wereld, de strijder tegen natuurkrachten, de schepper van een tweede natuur door middel van wetenschap en techniek, die hem van de nuttelooze verspilling van physieke krachten bevrijdde: een verspilling die dwaas en cynisch en onontkoombaar is in het systeem van de klassenhaat.

[p. 98]

De dichterlijke verbeelding van de collectieve arbeid door den schrijver, wiens doel het is, nieuwe levensvormen te scheppen, vormen, die zinlooze heerschappij van de eene mensch over de ander buitensluiten.

De waardeering van de vrouw, niet alleen als bron van lichamelijk genot, maar als kameraad en helper, in de strijd om het bestaan.

De verhouding tot de kinderen, als tot menschen, tegenover wie wij in alles, wat we doen, verantwoording schuldig zijn. Het streven van den schrijver, met alle middelen de actieve stellingnamen der menschen ten opzichte van het leven te verhoogen en hun kracht in te spreken, om zoover dat in hun vermogen ligt, in zich en buiten zich zelve alles te overwinnen wat de menschheid verhindert de groote zin van het leven te verstaan en de groote beteekenis en diepe vreugde van de arbeid te kunnen voelen.

Dat is in korte woorden mijn meening over den schrijver, zooals de arbeidende wereld die noodig heeft.

De geschiedenis heeft jullie jongeren de zware opdracht gegeven, de verkondigers van een nieuwe menschengemeenschap te worden, de leeraren van een nieuwe opbouw des levens.

Dat legt jullie de verplichting op, ernstig en met inspanning te leeren - vóór alles te leeren. Hoe meer een mensch weet, des te sterker staat hij; dat is niet tegen te spreken. En als een mensch dan bovendien nog weet, dat het doel dat hij zich stelt goed is, dan is hij onoverwinnelijk.

Dan zullen de tallooze kleinigheden en moeilijkheden van het leven voor hem niet bestaan, de heele ouwe plunje, alle modder en stof die duizendtallen jaren hebben achtergelaten, alles wat de verachtelijke psychologie van het kleinburgerdom kenmerkt, dat alles kan den schrijver dan niet meer infecteeren. Hij zal zich door de moeilijkheden van het dagelijksche leven niet laten neerdrukken, maar er standvastig tegen vechten. Hij zal niet lamenteeren en klagen dat de duizend kleinigheden van het leven hem belemmeren, hem storen, maar hij zal weten, dat men de schaduwzijden van het leven door klagen niet kan wegvagen.

De schrijver moet onvoorwaardelijk weten en mag nimmer vergeten, dat de mensch van nature geen misdadiger is, maar een product, dat door de walgelijke verhoudingen in de klassenmaatschappij, bedorven is: dat niet meer leven kan, zonder anderen geweld aan te doen, zonder haat en nijd, zonder gulzigheid, gemeenheid, weerspannigheid tegen gedwongen of zinlooze arbeid, zonder zucht naar een gemakkelijk bestaan, naar goedkoope minderwaardige genoegens, zonder ontucht, dronkenschap en vele andere ondeugden.

Gij jongens moet weten, en het in je geheugen prenten, dat er menschen zijn die er voordeel bij hebben het te doen voorkomen alsof die ondeugden de menschen aangeboren zijn, zooals ze dat noemen, - dat zij eigenschappen zijn, die in de zoölogische wortels van het menschdom rusten, in zijn dierlijke instinkten, dat zij door de duivel ingeblazen werden en nog worden, dat alle menschelijke handelingen slechts ‘uitdrukking geven aan de eeuwige strijd tusschen god en de duivel, om de menschenziel’.

In werkelijkheid dienen dergelijke uitspraken alleen maar om het goede in de mensch te onderdrukken, en de drang naar vrijheid en een beter leven in hem te dooden.

In de grond is het niets anders dan een poging hem tot een gewillige slaaf van de kapitalistische klasse te maken: dit soort predikanten be-

[p. 99]

schouwen de menschen alleen maar als bruikbaar ruw materiaal, om bijlen, kettingen, bajonetten, strijkijzers, kortom alle mogelijke wapens en instrumenten uit te vervaardigen.

Zij, die deze leer prediken, zijn niet meer dan schoften, dat wil zeggen, menschen die zich het leven in een andere dan hun eigen cynische, de arbeiders onwaardige vorm, kunnen nòch willen indenken.

De leer van de ingeschapen of door de duivel ingegeven boosaardige instinkten kan men gemakkelijk met feiten weerleggen: de zoogenaamde ‘wilden’, afrikaansche negerstammen, onze siberische stammen zooals de jakuten, burgaten, tunguzen, zijn zooals alle ethnografen ons kunnen mededeelen, in de grond zeer goede menschen.

Het beste echter, wat de meest conciëntieuze en slimste onder deze predikanten hebben uitgedacht, is de theorie der evolutie, de langzame, onafgebroken ontwikkeling van alle vormen van het sociale en staatkundige leven.

Maar concientie of sluwheid, het komt er tenslotte allebei op neer, dat deze evolutie van de kapitalistische maatschappij ons tot een b[loe]dige, vierjarige oorlog gevoerd heeft, die dozijnen millioenen menschen ten gronde richtte en dat in deze oorlog alle arbeiders en socialisten meegesleurd zijn, die in die leer van die evolutie geloofden. Zooals jullie weten heeft de oorlog de ongeloofelijkste ontreddering in de Europeesche ‘cultuur’ te weeg gebracht, dat de voorwaarden tot een nieuwe oorlog met ongekende kracht wortel schoten in de bloedige aarde en wij weten, dat deze nieuwe oorlog nog vèèl gruwelijker uitwerking hebben zal.

Eindelijk weet ge ook, dat de sovjet-russische ontwapeningsvoorstellen door deze zelfde hoog cultureele naties die in de evolutionnaire theorie geloofden, werden afgestemd. Jullie moet goed begrijpen en het nimmer vergeten, dat de zwendel met de volkenbond niets anders inhoud, dan het bankroet der europeesche cultuur en klasse-verhoudingen, welker anti-humanitaire structuur zich van haar laatste omhulselen ontdaan heeft. Zoo moeten jullie, als je eerlijke menschen zijn wil, revolutionnairen zijn.