[p. 89]

[Links richten no. 4]



illustratie

Vijftien jaar Sovjetlitteratuur
door Hans Gunther.

De Russische October-revolutie, die de klasseverhoudingen op alle gebieden als maatschappelijke levensprocessen onherroepelijk blootlegde, stelde ook het klassekarakter der kunst in het felste licht, en vernietigde met één slag de legende van de ‘eenheid’ in de Russische litteratuur.

De October-revolutie leerde het Russische proletariaat de eenvoudige, kostbare waarheid, dat ook de Russische schrijvers in twee fronten verdeeld waren, eenerzijds het revolutionnair, althans met de revolutie sympathiseerend front, anderzijds het front der contra-revolutie. En daarmee begint, goedbeschouwd, de geschiedenis van de strijd om een proletarische litteratuur. En in het teeken van de klassenstrijd, van de ideologische strijd, staat de arbeid van alle kunstenaars in Sovjet-Rusland, tot op deze dag.

Tijdens de October-revolutie werd het Russische litteratuurleven in hoofdzaak door twee groepen beheerscht. Het centrum van de litteratuur, vormden de z.g. symbolisten (Valerian Brusson, Andrey Bely, Watscheslou Iwanon e.a.) burgerlijke schrijvers met Europeesche vormgeving, die de belangen van het industrie-kapitaal behartigden. Daartegenover stond de ‘Inanjewezy’ met Maxim Gorki aan het hoofd. Eigenlijk was ook deze groep niet homogeen: onder haar vleugels had zich een tamelijk bont gezelschap van schrijvers verzameld, (bijv. Seisen, Zensky en Leonid Andrejef (maar in alle geval stelden zij zich allen ten doel, problemen op te lossen en in hun geschriften wendden zij zich bewust tot de breede massa der arbeiders.

Langs geheel eigen wegen tenslotte, gingen de Russische futuristen, met Majakowski aan het hoofd.

[p. 92]

Reeds in de eerste dagen van de revolutie stonden aan de zijde van het revolutionnaire proletariaat niet alleen Majakowsky en Jessenin (om van Gorki en Serafimowitsch te zwijgen) maar ook andere schrijvers, zooals Brussow, Andrey Bely e.a. de vroegere vertegenwoordigers van de symbolisten alzoo.

Voor het overige kenmerkt de situatie in de eerste jaren na den October-revolutie, gedurende de burgeroorlog zich hierdoor, dat men - begrijpelijk! - voor de litteratuur niet veel tijd had.

Om de ridders van de pen gedurende de hitte van de strijd niet heelemaal te laten verkommeren, gaf het zegevierend proletariaat de kleine groep van schrijvers te Leningrad een thuis: ‘daar! hier kunnen jullie voorloopig aan het werk gaan, later zullen we verder zien’.

Daar men door de papiervoorraden heen raakte, gaf men voorloopig een bescheiden blaadje uit, onder de titel van ‘de boekenplank’. Het vormde een wereldje op zich zelf. Het leek wel een soort familieblaadje waarin men elkander brieven schreef en elkaars werk recenseerde.

Uiteraard hing over de eerste drie, vier jaar van de revolutie nog de avondschemer van de vóór Octoberlitteratuur. Korten tijd echter, krijgen dan de futuristen de overhand. Wel is waar gingen de Russische futuristen langs geheel andere wegen dan het Italiaansche futurisme. Zij keerden zich zeer beslist tegen de bourgeoisie en tegen het philisterdom. Zij begroetten de October-revolutie met uitbarstingen van vreugde, renden de straten op en gaven haar uitdrukking in hun plakaten en gedichten.

In de eerste vijf jaar na de Octoberrevolutie verhieven zich echter ook de eerste stemmen van een proletarische litteratuur.

Voor hen, die vroeger slechts noode existeerden, opende zich nu onafzienbare vergezichten. Reeds klinken de eersten hamerslagen van de ‘schmiede’, de eerste proletarische schrijversgroepeering waaruit ook Fjedor Gladkow, de schrijver van ‘Cement’ uit voortgekomen is. De meesten van dezen schrijvers waren arbeiders-communisten; als schrijver waren zij genristen en naturalisten. Daarnaast droegen de eerstelingen van deze ‘schmiede’ alle kenteekenen van een verwarde romantiek. Deze periode was van korte duur; weldra zou zij plaats maken voor de eerste strijd om de klasse-inhoud der proletarische litteratuur.

Als het eigenlijke begin van de bloeitijd der Sovjet-litteratuur, moet het jaar 1921 genoemd worden. In dit jaar begonnen de eerste litteraire Sovjet-tijdschriften ‘Krasnoja nowy’ en ‘Presse und Revolution’ te veschijnen. Redacteuren waren A. Wermski en Polonski. In hoofdzaak weliswaar, wordt de aandacht en de belangstelling van het proletariaat nog door andere dingen in beslag genomen en wel in de eerste plaats, door de opbouw van het economisch leven.

Zoodoende hoort men in de litteratuur nog overwegend de stemmen van die intellectueele generatie, die nog onder de invloed van de oude kapitalistische ideologie is opgegroeid, maar wier levensbelangen met die van het proletariaat zijn samengevallen.

Ideologisch marcheerden deze zoogenaamde ‘meeloopers’ met het proletariaat, maar hun wereldbeschouwing hebben zij zich nog niet eigen gemaakt.

In Leningrad vormen deze littaratoren een bond, die onder de naam ‘Serapions-Brüder’ bekend geworden is.

Het laat zich begrijpen, dat de revolutie door deze menschen ideologisch niet zonder fouten kon worden uitgebeeld, maar het feit dat zij

[p. 93]

het probeerden, bewijst al voldoende, hoe diep de revolutie in het geestelijk leven van het Russische volk ingegrepen had.

Uit de kringen der ‘Serapions-brüder’ treden Konstantin Fedin, N. Tichonon Soschtchenko, N. Nikitin e.a. naar voren. Ook in Moskou neemt de litteraire beweging een diep en levendig karakter aan. Dozijnen nieuwe mannen komen in de jaren 1922-1924 in de kolommen der tijdschriften naar voren, bijvoorbeeld: Iwanon, Babel, Ilja Ehrenburg, Schaginga, Alexander Tolstoi, Lidin, Pilniak, Seifulina e.a. Een heele serie tijdschriften wordt uitgegeven, zooals: ‘Die Schmiede’ en ‘Arbeiterjournal’ en van de futuristen het tijdschrift ‘Lef’.

Dan verschijnen ook de eerste strijdcolonnes van het proletariaat op het beeldvlak. En nu begint de tijd van de strijd om de inhoud der proletarische litteratuur. Men streed met het probleem van de omvorming van het bewustzijn der met het proletariaat symphatiseerende kleinburgerlijke intellectueelen (met het probleem der ‘meeloopers’ alzoo). Men streed tegen het exotisme in de Pilniakse uitbeelding der Russische mensch, in wie de kultureele en economische achterstand als 't ware vereeuwigd werd. Men ontdekte het volslagen onvermogen van menige ‘meelooper’ om de persoonlijkheid der bolsjewisten, als de eigenlijke stichters van deze nieuwe wereld te begrijpen en pschychologisch te verklaren. Er vormde zich in de ‘kusnete’ een nieuwe kern de ‘arbeiterjugend’ wier bolsjewistische onverdraagzaamheid zich niet met het lamlendige naturalisme der ‘schmiede’ kon verstaan.

Deze jongens vonden elkaar al gauw in een nieuwe groepeering ‘October’, waaruit later de associatie van proletarische schrijvers zou ontstaan. Langs dezelfde lijnen ongeveer bewoog zich ook de ontwikkeling van een groep publicisten en critici, die het blad ‘na pastu’ uitgaven, waarin Pilniak, Alexy Tolstoi en Ilja Ehrenburg zeer scherp becritiseerd werden en voor contra-revolutionnairen werden uitgekreten. Een groot aantal ‘meeloopers’ (Weswolod Iwanon, Fedin, Nihitin, Cridin en Leonon) werden als twijfelachtige gevallen beschouwd en ook over hen werd de staf gebroken.

De hoofdthese van de ‘Napostowzen’ was de volstrekte tegenstelling tusschen de burgerlijke en de proletarische litteratuur en de volledige ontkenning van elk punt van aanraking tusschen de oude en de nieuwe wereld, het tot in het uiterste doorgevoerde standpunt der ‘proletkulto’ alzoo.

Deze heele discussie tenslotte teekende de meest naar vorenkomende karaktertrek van het litteraire leven in de Sovjet-Unie: de grondigheid en scherpte van de ideologische worsteling. Nergens in de Westersche litteratuur werd voorheen met zulk een hartstocht en onverbiddelijkheid gediscussieerd, hoe en waarover men schrijven zou. De critiek van de ‘Napostowzen’ de opzettelijk krenkende en beleedigende vorm van hun artikelen, dit alles verwekte in de litteratuur veel heibel en opwinding. De oplossing van deze strijd ten slotte,, bleef het centraal comité der c.p.p.s.r. voorbehouden. Op 9 Mei 1924 had in het centraal comité de eerste, aan de uiteenzetting van de politiek van het bolsjewisme in de litteratuur gewijde vergadering plaats, waar de vertegenwoordigers van de verschillende elkaar bestrijdende groepeeringen aanwezig waren. Het punt waar deze beraadslaging om draaide, was het wezen van de proletarische kunst.

Een heele reeks personen - wier ideologische leider later Trotski zou worden - stelden de theorie op, dat een proletarische kunst uiter-

[p. 94]

aard geen bestaansmogelijkheid had, omdat het proletariaat in de korte overgangsperiode - tot aan de komst van de klassenlooze, socialistische maatschappij - er niet toe komen zou, een specifiek proletarische klassekunst te scheppen.

Weer anderen - wier woordvoerder Buchasin was - wilden bewijzen, dat de proletarische kunst wèl baan zou kunnen breken, echter niet langs de wegen der critiek, zooals die door de ‘Napoststawam’ werd uitgeoefend, doch slechts met handhaving van de volledige democratische gelijkheid van alle groepeeringen. Maar noch het een, noch het ander werd door de partij in zijn geheel aanvaard. Het besluit van het centraal comité betreffende de belletristische litteratuur luidde anders.

De onderdrukking der contra-revolutie, de opvoeding van de meeloopers, de ideologische leiding van de boeren-litteratuur, de alzijdige bevordering van de proletarisch-socialistische litteratuur - zoo luidt in het kort de inhoud van dit besluit, dat de verdere ontwikkeling van de Sovjet-litteratuur tot grondslag diende.

Het jaar 1925 kan als een keerpunt in de ontwikkeling van de Sovjet-litteratuur worden beschouwd. Het was in dit jaar dat een stroom van belangrijke werken van proletarische auteurs zoowel als van ‘meeloopers’ verscheen. (‘Dachne’ van Leonon, ‘Wezineja’ van Seifulina, verder belangrijk werk van Fedin, Iskolews Majakowski, Assejews).

Het was de periode, waarin de opbouw van de verwoeste fabrieken voleindigd werd en het land stond op de drempel van het vijfjarenplan. Het gelaat van de proletarische schrijvers had zich in vergelijking met de schrijvende intellectueelen van het vooroorlogsche slag, sterk veranderd. Met duizend draden waren zij nu met het politieke en maatschappelijke leven van de zegevierende arbeidersklasse verbonden.

Waren de eerste vijf jaar na de revolutie, schematisch gezien, een tijdperk van verval van de vóór-October-litteratuur, waren de daaropvolgende vijf jaar met het verzamelen van krachten, het vestigen en afbakenen van scherpe grenzen voor de Sovjet-litteratuur voorbijgegaan, zoo staan de laatste vijf jaar in het teeken van verscherpte klassenstrijd in de litteratuur, in het teeken van nóg scherper begrenzing en tegelijkertijd van de omkeering der wereldbeschouwing bij de besten vertegenwoordigers der kunstenaars, in het teeken van de zegepraal en de vestiging van de proletarisch-socialistische litteratuur.

In de jaren 1926-1928, gaf de Sovjet-litteratuur een zeer bont gekleurd beeld te zien. Er bestonden niet minder dan 7 à 8 hoofdorganisaties. De grootste was de ‘Russische association proletarischer schriftsteller’ (rapp.) met Awerbach, Fadejew, Kirchon, Panserwou e.a. aan het hoofd. Daarna kwam het ‘all-Russische Geseldschaft der bäuerlichen’ - later proletarisch collectivistisch Wirtschäftliche schriftsteller (Wopkp) - dan het ‘all-Russischer verband Sowjetistischer schriftsteller’ met Leonon, Iwanon, Lidin e.a. aan het hoofd.

Dezen en nog enkele anderen organisaties waren op de grondslag van de democratische vertegenwoordiging in een ‘förderation Sowjet-Russischer Schriftsteller’ aaneengesloten.

Gezamenlijk vormden zij een geweldige litteraire publiciteit met een groot aantal tijdschriften. Maar bij de uiterlijke organisatorische eenheid dezer groepeeringen, vielen ingrijpende ideologische en klassenverschillen te constateeren.

[p. 95]

De noodzakelijke verschuivingen en het overgaan van het eene kamp naar het ander, weerspiegelt voldoende het verschuiven van het ideologische zwaartepunt der litteratuur in de richting der proletarische ideologie.

Bijzondere aandacht, vroeg de leiding van de ‘Rapp.’, maar ook daar teekende zich een oppositie af. (Panserow, Deymenski) die met het achterblijven van Fadejew, Libedinski en andere vooraanstaande proletarische schrijvers bij de Rapp, bij de politieke opgaven van de dag, ontevreden waren.

Om kort te gaan, de jaren 1927-1930 waren een tijd van bijzonder verscherpte litteraire strijd, die onmiddellijk de strijd om het socialisme in het land zelf, weerspiegelde. De zelfmoord van Majakowski op 14 April 1930 gaf duidelijk te verstaan, dat het hier op leven en dood ging. Het verleden eischte een offer van het heden, maar het heden ontrukte het de zegepraal der toekomst.

Wanneer men de balans van deze jaren beziet, dan moet men vaststellen, dat de meerderheid der ‘meeloopers’ ten gunste van het proletariaat heeft besloten.

Dit groeiproces met zijn vooruitgangen, maar ook in zijn tijdelijke achteruitgang, kan men b.v. heel goed in het werk van Leonid Leonows nagaan. Nog sterker misschien bij Marietta Schaginjan, die als mystiker begon en in 1931 ‘das wasserkraftwerk’ schreef een van de beste Russische romans over de socialistische opbouw.

Maar niet alleen de meerderheid der meeloopers brachten met het voortschrijden der revolutie hun scheppende arbeid tot ontplooiing, ook de proletarische litteratuursbeweging had in de laatste jaren een geweldige vlucht genomen. In de zomers van 1930, las Kirchon vanaf de tribune in de groote schouwburg, waar de zestiende partijdag der bolsjewiki daagde, vol trotsch de lange lijst van door proletariërs geschreven boeken voor. Het waren er meer dan vijftig, waaronder de roman ‘Genossenschaft der Habennichtse’ van Paraferow, de roman van Fadejew ‘des letzten der Udcho’, de roman van Scholochow, van Schwandastawski, Serafimowitsch, Altausen en vele anderen.

Wanneer wij ons het wezen van de proletarische litteratuur in de Sowjet-Unie in deze jaren voor de geest willen roepen, dan moeten wij naast de rij van deze boeken ook de tallooze duizende koppen die er zich overbogen voor oogen stellen. Men kan de proletarische litteratuur niet begrijpen, als men ze van de cultureele revolutie in de gansche Sovjet-Unie losmaakt. Het is geen toeval, dat Wladimir Stawski, schrijver van de boeken ‘Stanitza’ en ‘Anlauf’ als arbeiders-correspondent met gewone krantenberichtjes begonnen is. Panserow was voorzitter van een dorps-sovjet, Tschumandrin een arbeider.

Onverbrekelijke samenhang met de kultuurbeweging der arbeidersmassa, dat is de meest kenmerkende eigenschap van de proletarische litteratuurbeweging en klasse-activiteit is haar grondslag. Stawski stelde zelfs de theorie op, over het nieuwe type van de proletarische schrijver, over de onvoorwaardelijke deelname aan de practijk der socialistische opbouw (met goed gevolg door Sergej Tretjakow ondernomen).

Organisatorisch was de rapp tot de leidende litteraire organisatie geworden, dat wil zeggen, de boeken van de Rapp-schrijvers stonden in het middelpunt der belangstelling en werden als een soort voorbeeld beschouwd.

[p. 96]

De ideologische zegepraal van de Rapp was buiten twijfel. Samengevat bestond de door hen voorgestane theorie hier uit, dat zij de eisch stelden de werkelijkheid realistisch, zonder eenige mooidoenerij uit te beelden, de objectieve innerlijke ontwikkelingstendenzen bloot te leggen en de karakters en daden der menschen in verbinding met die werkelijkheid weer te geven.

Deze theorie steunde op de opmerking van Lenin over Tolstoi: hij had ‘de werkelijkheid het masker van het gezicht gerukt’. Nogthans riep het achterblijven van de schrijvers bij het actueel gebeuren ook in de Rapp een oppositie op. Men bestreed het ‘psychologisch real thema’ van Fadejew en Libedinski en stelde daar het werk van Benjerski Panserow e.a. tegen over.

De politiek van het centraal comité bestond in de dulding van de existentie der verschillende litteraire groepeeringen; binnen het raam van de Sovjet, op de grondslag der revolutie liet men de verschillende meeningen op elkander botsen, om zoodoende tot een beter begrip te kunnen komen.

Hoofdzaak is, dat er geschreven wordt. Boeken, dat is wat de partij noodig heeft, dat verlangt het land van de proletarische schrijvers.

Enorm is de drang der millioenen om zich de elementaire ontwikkeling eigen te maken. Nog nooit werden boeken in zoo groote oplaag gedrukt. Tien, twintig, ja, vijftig duizend exemplaren van een eerste oplage, zijn binnen enkele dagen als van de aarde verdwenen. Papier is het populairste artikel in Sovjet-Rusland geworden.

Duizende stootbrigadiers die in de bedrijven aan de machines of de loopende band staan, voelen de behoefte neer te schrijven, hoe zij het socialisme bouwen, hoe het tempo opgevoerd wordt en hoe het überhaupt in de bedrijven toegaat. De vakbeweging in samenwerking met de Rapp, organiseeren deze beweging en zoo heeft de oproep van de stootbrigadiers werving van nieuwe leden voor de Rapp tengevolge. Zoo staat aan het eind van haar 15-jarige periode de Sovjet-litteratuur als een wijdvertakte, veelomvattende beweging voor ons.

De vlucht der Sovjet-litteratuur in deze 15 jaar, is zoo enorm, dat de organisatorische begrenzingen een belemmering gaan worden.

De Rapp dreigde een hinderpaal te worden, eenerzijds omdat haar leiding, ondanks alles, op overigens in het algemeen juiste cursussen, tal van ideologische fouten begingen, bovenal echter omdat zij zich voor en na tot een enkele, bepaalde groep richtte, inplaats van de belangen van de geheele Sovjet-literatuur onder oogen te zien. Daarom vaardigde het Centraal Comité op 23 April 1932 het besluit af, dat de Rapp ontbonden moest worden, om allen met de Sowjet-instellingen sympathiseerende schrijvers in één enkele organisatie samen te kunnen vatten. Dit laatste besluit, waarin de leiding der bolsjewistische partij haar litterair-politiek standpunt uiteenzette, sluit zich onmiddellijk aan bij de besluiten van de zeventiende partij-conferentie.

Tegelijkertijd beteekent de ontbinding van de Rapp de zegevierende opmarsch van de proletarische litteratuur. Het beteekent, dat zij zich zoodanig heeft versterkt, dat zij de rompslomp van allerlei organisatievormen niet langer gebruiken kon - alzoo luidde het besluit van het Centraal Comité. Beteekende dit, dat de strijd ten einde is? Neen! zij gaat verder. De grootste slag staat ons nog te wachten. Het kapitalisme is in de rest van de wereld nog niet verslagen en zelfs in het bewustzijn

[p. 97]

van de Sowjet-menschen is het nog niet geheel uitgeroeid en het zal nog geruime tijd duren, voor het proletariaat alle vooroordeelen van de oude wereld volkomen overwonnen zal hebben.

De strijd gaat verder, tegen de resten van het kapitalisme in het bewustzijn der menschen, dat is in algemeene trekken het thema dat de Sowjet-litteratuur in de komende vijf jaar te behandelen heeft.