[p. 61]

[Links richten no. 3]



illustratie

[p. 63]

Revolutionnaire Poëzie
door Freek van Leeuwen.

Toen in het begin van deze eeuw de moderne arbeidersbeweging haar groote vlucht nam, werden terzelfder tijd ook haar dichters geboren.

Als tijdens de staking van 1903 de spoorwegmannen ‘de wereld op zijn kop’ zetten, is daar Adama van Scheltema, die hen aanvuurt met zijn lied van de machinist en die hen leert, dat het in hun macht ligt, die zelfde wereld stop te zetten.

Want zij zijn het, die de wereld voeden: Heel de rijkdom der aarde, vrucht van hún arbeid.

Zij moeten gehoor geven aan ‘de roode roepen’, zij moeten toetreden tot het groeiende leger van ‘zijn partijgenooten’, dan valt er niet aan te twijfelen, of ‘de tijd die komt’ dat het socialisme zegeviert.

En dit is dan de Adama v. Scheltma, zooals wij hem het liefste zien. Maar er is nog een ándere A.v.S.: Waar hij eenerzijds de proletarier tot in het belachelijke verheerlijkt en tot een god verheft, rijmt hij anderzijds voor die zelfde proletarier versjes, zoo zouteloos, zóó zinloos, zóó goedkoop, dat men niet anders gelooven kan, of diep in zijn hart moet hij voor die door hem zelf geschapen afgod met zijn ijzeren vuisten. zijn stalen spieren en het zwarte, naar zweet riekende lijf maar een bitter klein beetje respect gehad hebben.

Meerdere dichters worden door het nieuwe geloof, het socialisme, bezield. Herman Gorter schrijft zijn ‘Klein Heldendicht’ en ‘Pan’. Henriette Roland Holst haar ‘nieuwe geboort'’, ‘opwaartsche wegen’, ‘de vrouw in het woud’.

[p. 64]

Bij hen is het contact minder lijfelijk, zij spreken een taal, voor het proletariaat zeker minder verstaanbaar als van Adama v. Scheltema.

En dan is daar nog de dichter S. Bonn, die ongebreideld en zonder een spoor van zelfcritiek schrijft wat zijn groote meester A.v.S. dicteert. Inmiddels zijn de dagen voor de sociaal democratie niet spoorloos voorbijgegaan. Heel Europa staat in vlammen en hun socialistisch fata morgana, lijkt verder dan ooit, en zoo komt 1918.

Zelfs in het kleine Holland kan men de troonen van koningen en keizers krakend inéén hooren storten.

Men hoort het machtig aanstormen van de revolutie, die uitgolft over Rusland en Duitschland en die maar nauwelijks voor de Hollandsche grenzen tot staan komt.

En deze bloeddoordrenkte aarde zou, zoo dacht men, nieuwe vruchten dragen.

Van Collem schrijft zijn ‘liederen der gemeenschap’ en zijn ‘liederen van huisvlijt’. Hij schrijft ze in het geloof, dat de proletarische wereld-revolutie zich doorzetten zal.

Maar de contra-revolutie zegeviert. De sociaal-democratie heeft zich internationaal hersteld.

In Berlijn wordt het revolutionnaire proletariaat door Noske neergeknuppeld. Liebknecht en Luxemburg vallen onder de handen van betaalde sluipmoordenaars. Het Hollandsche proletariaat krijgt zijn acht uren dag en de sociaal-democratie kondigt bij monde van Margot Vos, haar ‘nieuwe lente’ aan.

Eindelijk na vijfentwintig jaar, een ‘zingend hart’ gevonden, jubelt de oude Adama v. Scheltema, als hem het manuscript van ‘de rozelaar’ bereikt. Maar hoe dan ook, van nu af aan beweegt de ‘revolutionnaire poëzie’, langs geheel nieuwe banen.

Waar Adama v. Scheltema nog meende, dat voor het bereiken van het socialisme stakingen etc. onontbeerlijk waren, daar meent Margot Vos, dat het voldoende zal zijn, als men een troep fleurig gekleede A.J.C.-ers met mandolines gewapend, om de bontversierde Meiboom laat dansen.

En mogelijk vond zij haar geloof bevestigd door het feit, dat ook de muren van Jericho enkele duizende jaren geleden alleen door kracht van rondedans en bazuingeschal, bezweken zijn. En waar Adama van Scheltema van het socialisme zong als iets, dat überhaupt nog veroverd moest worden, daar zingt Margot Vos bereids dat ‘de ijzeren slagboom is gevallen’ en dat we ‘het eeuwenoud geding’ gewonnen hebben.

En Jan Jacobs, hoewel gedeeltelijk dezelfde meening toegedaan, delft toch bij tijd en wijle de oude Adama v. Scheltema nog eens uit zijn graf en dicht hem letterlijk na:

 
En roept het kapitaal ons op
 
dan zetten wij de arbeid stop
 
ja ‘stop!’ dan werkt er geen.

Maar waar Adama v. Scheltema vijfentwintig jaar op ‘een zingend hart’ moest wachten, daar schieten zoo omstreeks enkele jaren na de verschijning van ‘de nieuwe lent'’, de zingende harten als paddenstoelen in de vochtige bodem van het speelweitje bij de Paaschheuvel omhoog en een heirleger van jonge vosjes gaat uit, de wijngaard van de revolutionnaire poëzie te verderven.

Intusschen pakken zich boven deze wereld van dans- en snarenspel, donkere wolken saam.

[p. 65]

‘De nieuwe lent'’ is bereids in de zomer overgegaan en de herfst is gekomen, maar nog altijd zijn de muren van Jericho niet gevallen.

Wel danst men nog altijd plichtmatig om de Meiboom, maar de ‘fladderende voorjaarskielen’ zijn op dit laat seizoen niet berekend en men huivert in de stroomende regen.

Wel zingt men nog van er gaat niets boven de gezelligheid, maar het klinkt al veel minder overtuigd.

Het werkloozen cijfer stijgt tot het half millioen en immer feller gaan de vroolijke A.J.C.-ers het ‘schrijnend arbeidsleed’ aan de lijve ervaren. En boven het getokkel van de mandolines uit, begint men al de donkere toon van minder optimiste zangers te hooren. Zij betoogen in hun gedichten dat ‘het eeuwen oud geding’ nog bij lange na niet gewonnen is en dat de arbeidersklasse bezig is dieper in het moeras te zinken, dan ooit te voren.

Zij weten eigenlijk niet heelemaal, of men zich eigenlijk wel erg plezierig mag voelen met een arbeidersregeering, die in Indië over bloed en lijken gaat.

Met roode politie-commissarissen, die in Berlijn de 1 Mei demonstranten met mitrailleurs en ueberfall-cammando's van de straten laat vegen en als het congres te Utrecht zich zoo ongeveer uitspreekt voor: ‘Indonesië los van Holland - nooit’ wordt het schrijverscollectief ‘Links richten’ gevormd.

Verschillende jonge kunstenaars stroomen toe. Talloos zijn de meeningsverschillen, maar over één ding zijn allen het toch wel eens: Het socialisme moet langs de revolutionnaire weg veroverd worden en de kunst zal weer moeten worden tot een wapen in de klassestrijd. Maar als de staking in Twenthe uitbreekt en ‘Links Richten’ met de stakers in één front zich keert tegen de verraderlijke tactiek der bonzen, is één gebaar van de redactie der Arbeiderspers voldoende om sommige soldaten van het artistieke front te doen inzien dat de S.D.A.P. nog altijd het voordeeligste is en dat men nu eenmaal helaas niet van twee wallen kan eten.

Artistiek niet nóch materieel.

En als de interventie tegen de sovjets werkelijkheid dreigt te worden en het volkscongres te Utrecht daagt, voltrekt zich in ‘Links Richten’ definitief de scheuring.

Het ‘roode baken’ wordt opgericht en de ‘links socialistische’ poëzie is geboren.

De poëzie van de revolutionnaire fraze, zonder daad: ‘flarden!......’ Jammerklacht over vergoten arbeidersbloed, maar op het oogenblik, dat dit bloed vergoten werd, zaten de dichters de lampen van hun roode lantarens te poetsen en doceerden met veel wijsheid: natuurlijk moeten we in massa demonstreeren, maar nú nog niet: láter... misschien -. Ondanks de ontkenningen van Ruys, ondanks de geruststellende woorden van de Arbeiderspers wordt de steun omlaag gewelterd.

Reeds is door het verstrekken van goedkoope margarine een aanvang gemaakt met het verstrekken van steun in natura.

Het roode baken zegt: Wij brengen het goedkoopste en beste boek voor de massa.

Bloed stroomt in den Haag - in Boskoop - Het roode baken brengt U de bundel ‘Plaveisel’.

Maar de massa hééft geen behoefte aan deze gedichten. De massa heeft überhaupt geen behoefte aan kunst.

[p. 66]

Met hand en tand heeft zij zich te verdedigen tegen honger en fascisme. Met koortsachtige haast heeft zij zich klaar te maken, om straks als de Imperialistische oorlog komt, deze om te zetten in de burgeroorlog. En daarbij kan zij zich niet door een stel roode poëten voor de voeten laten loopen.

De dichter zal zijn kunstenaarschap af moeten werpen en als gewoon dienstplichtige zal hij dienst moeten nemen in het groote roode leger. Hij zal mét de arbeiders de agit-prop scènes moeten schrijven, zooals zij die noodig hebben. Hij zal strijdliederen moeten dichten. Hij zal mét de arbeiders-fotografen moeten zorgen voor de reportage van de klassenstrijd. Zijn gedichten zullen manifesten zijn - zijn proza proclamaties.

En dán eerst zal hij aan zijn plichten als schrijver in ‘Links Richten’ hebben voldaan.