[p. 52]

Een vergeten boek
door Jef Last.

Fakkeldragers door
Ed. Coenraads. Uitgave W.B.

Het spreekt wel sterk voor het sukses der burgerlijke doodzwijgmethode en voor de opiumdommel waarin het, toch reeds zoo kleine, literatuur lezende deel der Nederlandsche arbeidersklasse door het sijsjeslijmen van Merijntje Gijzen en andere zoetelijkheden geraakt is, dat een boek als dit onder het proletariaat vrijwel onbekend is en, reeds betrekkelijk weinig jaren na zijn verschijnen, eigenlijk uit het stof der vergetelheid moet worden opgedolven. Immers dit is niet slechts een uitstekend geschreven psychologisch doorwerkte, artistiek hoogstaande en toch spannende roman, maar bovenal dit is een boek dat gebeurtenissen behandelt, waarin ieder strijdbaar proletariër noodzakelijkerwijs belang moet stellen. Hier gaat het nu eens niet alleen over de liefde, (al nemen allerlei liefdesavonturen naar onze zin nog een veel te groote plaats in) niet slechts over de zielsproblemen van kunstenaars en intellektueelen (ook al dringen de intellektueelen hier veel te veel op de voorgrond), hier hebben wij niet te doen met een min of meer kunstig verzinsel, hier wordt konkreet en duidelijk het bestaan en de ondergang der Beiersche radenregeering behandeld. Hier hebben wij de eerste geschiedkundige roman over revolutionnaire strijd in onze eigen dagen.

Het belang hiervan voor de zich ontwikkelende proletarische literatuur in Nederland kan, dunkt ons, moeilijk te hoog aangeslagen worden. Juist echter omdat deze eerste poging van zoo groot belang is, zijn wij verplicht het werk kritisch te beschouwen en naast de opgesomde kwaliteiten ook de vele fouten in het licht te zetten.

Dit boek immers heeft in sterke mate alle fouten waardoor het radenbewind in Beieren zelve zich heeft gekenmerkt.

In de eerste plaats halfheid en gebrek aan moed, welke den auteur er toe brengen alle namen te veranderen en bijvoorbeeld, kinderachtig genoeg Sinzheim voor Beieren te schrijven. Stelde hier de burgerlijke uitgeverij haar eischen? Is hier de intellektueel aan het woord die zijn kollega's intellektueelen wil sparen? Of is de auteur vóór alles Kunstenaar met een groote k en was het zijn doel slechts om van de revolutie literatuur te maken zooals óns doel is, mede door middel der literatuur, revolutie te maken? In ieder geval, op deze wijze weet men niet waar de fantasie begint en de werkelijkheid ophoudt, zoo gaan de beste lessen verloren en, wat het eigen land betreft, is het b.v. te betreuren dat, in het zoo scherp geteekende Nederlandsch-Indische deel van het boek de Stokvissen, Daan v.d. Zee's, Samuel Koperberg's, die de auteur zoo grimmig teekent, niet duidelijker gemerkt zijn. Zou dat wellicht de verkoop onder onze brave sociaal-democraten hebben belemmerd?

Een nog grootere fout, in het boek zowel als in het radenbewind zelve, is de overschatting van de rol der intellektueelen, welke bij de schrijver zoo verre gaat dat hij slechts in een oogenblik van verdierlijkte paniekstemming de arbeiders zelf op het tooneel brengt.

Maar het ergste wordt het wanneer, midden in het boek, de weeke, verliefderige en onpraktische held van het verhaal last krijgt van ziels-

[p. 53]

problemen waarvoor hij raad en steun bij een Beiersche kopie van onze oud geworden mevrouw Roland Holst zoekt. Dan, terwijl de lawine der witte terreur op München neersuist, krijgen wij ellenlange vertoogen over ethica en god-zoekerij, alsof niet het reëele lot der duizenden makkers, maar het gewetensevenwicht van een toevalligen idealist het voornaamste ware.

Hier zijn wij ver van de harde, vastbesloten daadkracht der Russische makkers, hier zweven wij in het troebele milieu dier Hollandsche ookradikalen die in de tijd der mosgroene als motten om de kaars der revolutie zweefden, doch wier revolutionnair gevoel te weinig diepgang had om in de hooge zeeën der komende reaktie koers te houden.

Hier is in kiem reeds alles voorhanden, wat wij in eigen land later als huilend pacifisme en sektarisch-ethische dadenloosheid terugvinden, hier is de auteur op een weg, die, zooals ons nu blijkt, regelrecht naar het hart van vrijzinnig christelijke studenten en zelfs naar dat van de meisjes der katholieke graal kan voeren. En toch, toch zijn er ook in dit deel vele schoone bladzijden. Toch komt zelfs een Gertrud Faucherre tot de slotsom dat het ‘Christelijke verstardheid zou wezen het ideaal der geweldloosheid aan een drom van levende, bloedwarme, naar daden dorstende jongemannen voor te houden’. Toch worden tenslotte alle ethische skrupules terzijde gezet, wanneer Martin in zijn verdedigingsrede uitspreekt: ‘Mijn laatste ademtocht, iedere droppel bloed in mijn lichaam wil: strijd en nog eens strijd. Strijd tegen het meest onteerende stelsel dat ik ken. Strijd tegen allen die rechtstreeks of middelllijk dit organisme blijven voeden’. Want de laatste les van de schrijver is de onverbrekelijke eenheid met de strijders van de daad, de kameraden die men niet kan missen: ‘Wij leven slechts in de beweging, wij ademen alleen bij ónze menschen!’

Welnu dan, kameraad Coenraads, indien dat inderdaad uw laatste les is, dan hebben wij een vraag aan u te stellen.

Hoe staat het thans met uw verbondenheid aan de kameraden der revolutie? Vele problemen die gij bij het schrijven van uw boek steldet zijn thans geen problemen meer. In de Sowjet-Unie is de diktatuur der arbeiders tot een diktatuur van alle arbeidenden geworden. Op de, louter sociale omwenteling is een kultureele omwenteling van ongekende beteekenis gevolgd. Voor de twijfel is geen plaats meer. Er valt nog slechts te kiezen tusschen het front van het overwinnende kommunisme en het front der vele schakeeringen van zijn vijanden. Dat eerste front vormt in Nederland, op literair gebied ‘Links Richten’ en wij vragen Coenraads, neen, wij vragen iederen schrijver die zich revolutionnair voelt, om op dat front met ons de wapens op te nemen tegen fascisme, kontra-revolutie en imperialisme. Wij zijn geen groep sektariërs, er is ruimte in onze rijen. Zooals pas in de Sowjet-Unie, het historisch besluit van het C.K. der K.P. inzake literatuur, grondig opgeruimd heeft met alle ultralinksche bekrompenheid, ook al werd zij voorgestaan door een theoretikus als Auerbach, die den sympathiseerenden den weg versperde: zoo is er plaats in onze beweging voor allen die zich met de beginselen van ‘Links Richten’ vereenigen kunnen. Wij eischen slechts één ding van hen; de konsekwentie die uit deze beginselen voortvloeit, wij vragen slechts van hen dat zij niet, als de slappelingen van het Roode Baken, op den loop gaan, zoodra het geldt, gehuichelde sympathiebetuigingen in een daad om te zetten.

[p. 54]

Onze jonge proletarische letterkunde heeft krachten noodig, meer dan ooit eischt de verdediging van het kommunistisch beginsel, de verdediging der Sowjet-Unie, het opzij zetten van persoonlijke gegriefdheden en theologische haarkloverijen. Laten ‘de volgeschreven vellen papier geen doode letters blijven!’ De tamboer slaat opnieuw de roffel. Waar zijn de Hollandsche rekruten voor het roode leger?

Bovenstaand artikel werd, tengevolge van een misverstand, in de inhoudsopgave vermeld als ‘vijf en twintig jaren klassestrijd.’