[p. 33]

[Links richten no. 2]



illustratie

[p. 35]

Wat wij willen
door Maurits Dekker.

De burgerlijke cultuur en literatuur, waarvan de groote massa der maatschappelijk misdeelden nimmer meer dan het afval ten deel viel, zouden, als zij op dit oogenblik gemeen-goed van het proletariaat zouden kunnen worden, den arbeiders slechts weinig te bieden hebben. Literatuur en kunst in het algemeen moeten in dit tijdvak van kapitalistische aftakeling en groeiend revolutionnair bewustzijn, voor de werkende massa beschouwd worden als gevaren, ontbindende cadavers, welker giftige rottingsstanken bederf veroorzaken. Niet slechts de kerk, maar vrijwel ook alle kunstuitingen der thans nog heerschende klasse, moeten beschouwd worden als opium, dat den strijdwillenden arbeider bedwelmt, zijn proletarische bewustwording tegenwerkt en tot bestendiging van zijn onderdrukking bijdraagt. Op enkele zeer schaarsche uitzonderingen na, is voor den arbeider de kunst van dit tijdvak alleen maar een luxe handelsartikel, dat, evenals b.v. parfum en automobielen, zóó vervaardigd is, dat het aan de wenschen en de verlangens van een zoo groot mogelijk aantal kapitaalkrachtige koopers zal kunnen voldoen. Evenmin als b.v. door den automobielfabrikant, wordt de arbeider door kunstfabrikanten (schrijvers, uitgevers, schilders, tooneeldirecteuren en acteurs) als kooper beschouwd van het beste dat zij te leveren hebben. Het waren altijd de burgers die kunst kochten en aan wier smaak dit handelsartikel in het algemeen voldoen moest.

Toen, tengevolge eener zich meer en meer ontwikkelende techniek en industrie de mogelijkheden ontstonden ‘kunst’ als massa-artikel te gaan produceeren, werd het voor de kunstfabrikanten noodzakelijk nieuwe en ruimere afzetgebieden te gaan zoeken. Het boek, dat weinig kost en dat snel en gemakkelijk gemaakt kan worden, moest binnen het bereik van

[p. 36]

een grooter publiek gebracht worden. Men diende echter, als men het boek in groote hoeveelheden aan den man wilde brengen, er zorg voor te dragen, dat de inhoud begrepen en gewaardeerd kon worden door een massa, wier eenig cultureel bezit tot op dat oogenblik de...... bijbel geweest was. Men schiep daarom een christelijke en daarnaast een wereldsche ‘volksliteratuur’. De christelijke lectuur bestond hoofdzakelijk uit omgewerkte bijbelfragmenten en uit lieve, schijnheilige vertellingen van brave armen, die gelaten gebrek leden, omdat de goeie god het nu eenmaal zoo wilde of van brave, goedhartige rijken, die gelaten van het vette der aarde genoten, ook omdat de goeie god het zoo wilde en die op kerstmis of bij ziekte manden gevuld met boonen, spek en worst bij de armen lieten bezorgen. Vertrouw op god, gods voorzienigheid is oneindig, enz. enz. Deze christelijke, in en in rotte volkslectuur waaraan godvreezende, maar daarom niet minder handige uitgevers schatten verdiend hebben, wordt geheel gedragen door deze eene, voor arbeiders verderfelijke drogreden: Wat god doet, is wel-gedaan. In de vele duizenden boeken, die in dit genre verschenen zijn en nog totop de huidige dag verschijnen, beluistert men zonder uitzondering de stem van de heerschende klasse, die niet alleen den goeien god voor zijn winstkarretje spant en grof geld verdient aan deze in roman- of novellevorm uitgegeven tractaatjes, maar die bovendien onzen lieven heer naar gewoonte misbruikt om het proletariaat te bedriegen en onderdrukt te houden.

De niet-christelijke volkslectuur doet voor haar christelijke zuster in minderwaardigheid en leugenachtigheid niet onder. De vorm van ‘literaire kunst’ waarmede het proletariaat op grootere schaal het eerst in aanraking kwam, was de zoogenaamde colportage-roman. Dit drek, wekelijks aan huis afgeleverd in hoeveelheden van 16 tot 32 pagina's, bestaat totop dit oogenblik nog in zijn oorspronkelijke en in een gewijzigde, meer geraffineerde vorm. Dit rottende, kapitalistische afval is op geestelijk gebied een van de ploertigste en verachtelijkste uitingen eener samenleving, waarin de gebrek lijdende groote massa haar verlangen naar meer welvaart of een menschelijker bestaan door de bevoorrechten beantwoord ziet met hoon en misleiding. Wat doet men in deze zoogenaamde volkslectuur anders dan de menigte bedwelmen met rijkdommen op papier, dan hun een fantastische wereld van weelde te laten zien, die men hen in werkelijkheid met alle mogelijke middelen belet te betreden? De proleet wordt bedonderd met romantische boekenhelden, die in het leven niet bestaan, met armoedzaaiers die het tot markies brachten, terwijl de armoedzaaier in het werkelijke leven het hoogstens tot knuppelslagen ontvangend stempelaar brengen kan; met edelmoedige, weldoende kasteelbewoners, terwijl de kasteelbewoners in de kapitalistische maatschappij den proleet die hun gebied betreedt, door betaalde menschenjagers als ongedierte laten neerschieten. Het beeld dat in deze boeken van de maatschappij gegeven wordt is valsch en verdraaid. Alles gaat in deze romans anders dan in het leven; onrecht en leugen, bedrog en onmenschelijkheid, allemaal eigenschappen waarmee men het in de kapitalistische maatschappij tot welvaart brengen kan, worden in deze boeken bestraft. Men schenkt in deze boeken den proleet te volle zijn deel, dat hem in werkelijkheid onthouden wordt, schenkt hem een surrogaat van recht, bedwelmt hem met schijn om hem in waarheid nog een beetje harder te kunnen trappen. Deze lectuur, geschreven door talentlooze en eveneens uitgebuite broodschrijvers, noemt de bourgeoisie met

[p. 37]

de schaamteloosheid en de brutaliteit die geheel haar stelsel kenmerkt ‘keukenmeidenlectuur’.

Het is deze keukenmeidenlectuur, dit voor het dienstpersoneel bestemde afval, die, ook thans nog, die voornaamste plaats inneemt op de kapitalistische cultuurmarkt. De colportage-roman geraakte op de achtergrond, werd deels verdrongen door producten onder andere naam en in een ander uiterlijk, die echter wezenlijk niets verschillen van de graven- en galeiboevenbedenksels, die enkele tientallen jaren geleden geziene gasten waren in de woningen van ontelbare arbeidersgezinnen Meer nog dan vroeger worden tegenwoordig smaak en onderscheidingsvermogen vertroebeld, wordt het klassebewustzijn en de strijdvaardigheid der arbeiders in slaap gewiegd door geschriften, die hun ontstaan danken aan de winsthonger der kapitalisten. Het sprookje der verdraaide werkelijkheid wordt de massa onder andere vormen voorgespeeld: de manieren waarop de bourgeoisie den arbeider van zijn strijd afleidt en gelijktijdig nog geld aan hem weet te verdienen, zijn niet te tellen. Gravinnen en baronnen, goedhartige boeven en menschlievende priesters zijn nog altijd in trek, maar daarnaast kregen we scherpzinnige detectives, wild-west helden, kranige officieren, van liefde smeltende sheiks, buitengewoon moedige en edelmoedige meisjes en zwervertjes die met prinsen omgaan. De namen der schrijvers zijn veranderd, het zijn thans niet meer Xavier de Montepin, Boisgobie, van Lennep, Oltmans, graaf die en die, of prins zoo en zoo, maar juffrouw Hedwig Courts Mahler of juffrouw van Ammers Küller of Vicky Baum, of de heeren Ivans, Fabricius, Zane Gray, Oppenheim, Timmermans enzoovoort. De proleet, die droog brood eet of op doorgesleten schoenzolen loopt, ziet zich voor enkele uren opgenomen in een schijnwereld en vergeet zijn misere, als hij zoo'n snertboek leest of zich in de bioscoop overgeeft aan de hypnose van het Amerikaansche filmdrama. Men geeft hem niet alleen toegang tot de salons der plutocratie of tot de woonkamers der burgers, maar laat hem ook zijn eigen wereld in geïdealiseerde vorm zien. In boek of film geeft men hem arbeidersdrama's, waarin de arbeid verheerlijkt en de proleet voorgesteld wordt als een wezen van bizondere orde, levend in romantische sferen. Altijd echter - en dit geldt nog in meerdere mate voor de film dan voor de roman - wordt een dusdanige voorstelling van zaken gegeven, de werkelijkheid zóó geraffineerd vervormd, dat de meeste arbeiders er niet toe komen de voor hen eenig mogelijke conclusie uit deze drama's te trekken, n.l. deze, dat de heele zaak in en in verrot is en zoo vlug mogelijk opgeruimd moet worden.

Voor het allergrootste deel moet de kunst van onze dagen beschouwd worden als misleidend en leugenachtig, als vijandig te zijn aan de proletarische belangen. Dit geldt zoowel voor de roman, als voor de film en het tooneel. Deels, voor zoover men haar ‘volkskunst’ noemt, is zij onwaar, deels is zij onafscheidelijk verbonden met en verheerlijkt zij een klasse die vijandig tegenover het proletariaat staat.

Ik behoor niet tot degenen, die ontkennen dat er een boven de klassen staande kunst bestaat (de kunst waarop ik in het begin van mijn artikel doelde), maar deze kunst zal voor de massa pas dan waarde en inhoud krijgen, als zij zich niet meer op de klassenstrijd zal behoeven te concentreeren, dus in een socialistische, klassenlooze samenleving. Voorloopig kan de arbeider de kunst niet anders zien en aanvaarden dan als

[p. 38]

strijdmiddel, moet zij klassekunst in proletarische zin zijn, voortgekomen uit en ten dienste van het proletariaat en zijn strijd.*

Het is de taak van ‘Links Richten’, te strijden tegen de kapitalistische misleiding en uitbuiting van de arbeiders op kunstgebied en daarnaast den arbeiders in de gelegenheid te stellen, zich te uiten over de nooden, de behoeften en de strijd van hun klasse. In ‘Links Richten’ heeft het proletariaat gelegenheid zich uit te spreken, mede te werken aan het tot stand komen van een werkelijke, proletarische volksliteratuur. ‘Links Richten’ roept allen die dit streven steunen op, haar hierbij behulpzaam te zijn. Zelf schrijven moeten de arbeiders, zelf tooneel spelen, zelf films maken, proletarische strijdliteratuur, agitatorisch tooneel, propagandistische films. Maar kameraden, eischt ook hierin, zooals in elke zaak die tot een goed einde gebracht moet worden, van uzelf de volle honderd procent. Schrijf met overtuiging, met geestdrift en met geheel uw wil; niet omdat het aardig is een gedichtje of stukje proza ineen te draaien, maar omdat gij met klem en met alle kracht waarover gij beschikt, demonstreeren wilt wat in de arbeidersklasse leeft, wat zij verlangt, welke haar eischen zijn. Schrijf met dezelfde geestdrift en dezelfde toewijding waarmede onze kameraden in Sowjet-Rusland voor hun bevrijding vochten en thans strijden voor de opbouw van de socialistische samenleving. Houdt uzelf, terwijl gij schrijft, voortdurend voor, dat uw woorden moeten zijn als mitrailleurkogels, die niet doelloos door de lucht mogen vliegen, maar die het kapitalistische stelsel recht in het hart moeten treffen. Alleen op deze wijze kan datgene wat gij te zeggen hebt voor uw kameraden van waarde zijn. Dilettantisme, gepeuter uit persoonlijke, kleinburgerlijke ijdelheid, bloedlooze schrijverij, waarachter niet de onverzettelijke wil tot strijden staat, moeten wij afwijzen.

Kameraden, sluit u aan bij ‘Links Richten’, steunt onze uitgaven, schrijft over onze strijd. Ontruk de bourgeoisie haar cultuur-privilege, weiger u langer te laten bedwelmen door haar zoogenaamde kunst en help mee aan het scheppen van uw eigen kunst, de kunst van morgen, de Proletarische.

Rectificatie.

Tengevolge van een misverstand werden twee gedichten in het eerste nummer gedrukt als vertalingen uit het Russisch. De titel van het eerste gedicht had moeten luiden: ‘Sowtschenko: So lacht Russland’, daar het naar aanleiding van het boek van dien naam gemaakt werd; het tweede was: ‘Défilé op het Roode Plein’. Beide gedichten waren oorspronkelijk.

*De redactie staat in meerderheid op het standpunt, dat elke vorm van kunst gebonden is aan bepaalde klasse-verhoudingen en klasse-instincten. Dit sluit natuurlijk niet uit, dat er werk bestaat van bij de bourgeoisie behoorende personen, dat uiteindelijk ook van waarde zal kunnen zijn voor het proletariaat.