[p. 23]

De overval.

A. Putschkow vert. Fr. v.L.

 

De nacht zwenkte plotseling omlaag en overgoot alles met een zwarte schemer

Strooide kampvuren langs de rivier, die als glimwormen boven de golven dansten.

Boven op de bergen, vlamden de straatlantaarns, de stad lichte tegen het donker op en lokte

‘Kom kameraden’, zegt Lersky, ‘het wordt tijd’.

Mitzka zet zich aan het roer, zachtjes schuren de biezen tegen het hout.

Als een dier uit zijn hol, kruipt de boot te voorschijn.

Besnuffelt alles en zoekt zijn weg.

‘Zachtjes Mitzka’, murmelt Gwosdew, ‘aan de oever kun je alles hooren’.

Tegelijkertijd drukt hij het pak met springstof dichter tegen zich aan.

‘Onzin’, lacht Mitzka, ‘de heeren officieren zijn aan 't spelevaren, er is geen gevaar’.

Hij stuurt de boot naar het midden van de rivier.

Stoombooten en transportschepen doemen als zwarte schaduwen op en staren de boot met oogen van roode en groene signaallichtjes aan.

De machines brommen verachtelijk.

Vanaf de brug schiet een witte straal van de schijnwerper, het water verzilverend door de lucht, omstrengelt de boot en zuigt er zich aan vast.

Lersky en Gwosdew liggen als bedronken over het stuur.

Mitzka trekt deemoedig aan de riemen.

De witte lichtarm laat de boot los, glijdt terug, strijkt over het riet, heft zich ten hemel - en verdwijnt.

Weer daalt de nacht. Het water ruist zachtjes van de riemen.

De oever - een stoot... Lersky springt aan wal... uit de duisternis duikt een gedaante op en roept verschrikt:

Werda!’

Lersky gaat op hem toe en bromt verachtelijk door de tanden:

‘Heb je geen oogen, stommeling?’

Zij gingen verder. Achter hun rug mompelde de schildwacht een verontschuldiging.

Zij stegen tegen de berg op en sloegen de weg naar het kerkhof in.

Uit het donker doken de munitiewagens op.

Huizenhoog verheffen zich de patronenkisten met zeildoek afgedekt.

Zijwaarts, de daken van de kruitkelders, van zware aarden wallen omgeven. Daar gingen zij op af.

Een schildwacht nadert maar salueert als hij de gouden tressen der officieren ziet.

‘Zeg eens mijn waarde’, spreekt Lersky hem nederbuigend toe, ‘waar is de dienstdoende officier?’

‘Achter de kruitkelders’, zegt de schidwacht, zich weer van hen afwendend.

Op het zelfde moment stoot Gwosdew hem zijn bajonet in de rug.

‘Vlug Gwosdew, trek zijn jas aan en neem zijn plaats in, wij zullen het lichaam wel wegsleepen’. kommandeert Lersky.

Met het geweer in de handen loopt Gwosdew heen en weer.

Het lijk sleepen zij in een boschje.

[p. 24]

‘Nu aan de gang’, zegt Lersky.

Men legt een dynamietpatroon onder de kelderdeur.

Een ander onder de munitiewagens.

Het hart bonst - de zenuwen zijn tot het uiterste gespannen.

Achter de kruitkelders klinken de voetstappen van een naderende patrouille.

Lersky en Mitzka drukken zich dicht aan de grond.

Als een automaat schildert Gwosdew voor de kruitkelders op en neer.

De patrouille gaat voorbij.

‘Kom jongens, nu vlug!’ fluistert Lersky, ‘straks vliegt de heele rotzooi naar de duivel’.

Zij duiken in de schaduw weg en vluchten door de laan.

‘Gauw’, zegt Gwosdew, ‘elk oogenblik kunnen we in de lucht vliegen!’

Hun beenen vliegen haastig over de weg.

Voor hen vlammen drie oogen op.

Een auto stuift op hen toe,

‘Halt!’, brult Lersky en houdt de revolver op de wagen gericht.

De auto stopt... zij springen er in.

‘Naar het station’, zegt Lersky, en drukt zijn revolver tegen het achterhoofd van de chauffeur.

‘Laat maar’, zegt Mitzka, ‘gooi hem d'r uit, ik zal wel rijden, ik ken die wagen’.

Hij gaat op de chauffeursplaats zitten en haalt de handel over.

Het stuurrad schokt - de wagen steigert - een benzinewolk stuift in de neus.

De wind striemt de gezichten.

Achter hen dreunt het, alsof men met geweldige hamers op ijzeren vaten sloeg. Het bliksemt.

Oranje-roode vuurpijlen tuimelen door de lucht en sterven in de wolken.

Een vloed van staalblauwe vlammen slaat over over de munitiekisten heen en brengt ze tot ontploffing.

De patronen knetteren als dorre takken.

Het kerkhof wordt door de ontploffende granaten uiteengerukt.

Het stationsplein - Meubels - Pakken - Menschen - Paarden - Auto's - Geschut

Alles wriemelt door de straten.

De auto rijdt op een met pakken beladen menigte in en stopt.

‘Mij achterna!’, brult Mitzka en springt uit de wagen.

Zij steken het plein over, een troep soldaten verspert hen de weg.

Gezichten - epauletten - bajonetten - storten zich op hen toe.

Lersky schiet zijn revolver leeg en gooit hem dan weg.

Voor hen een poortje.

Rails - Spoorwagens...

Zij loopen de spoorbaan langs.

De gapende deur van een machineloods straalt hen tegen.

Een locomotief staat er zacht sissend naast.

Mitzka stort zich er op. Lersky en Gwosdew klauteren hem na.

Er is geen mensch.

‘Nou kameraden, nou moeten we maken dat we wegkomen’, zegt Mitzka. ‘We moeten zien dat we de rooden bereiken. Ik zal de locomotief rijden, de hoofdzaak is dat we de brug bereiken’.

‘Als we daar maar zijn, dan komt zelfs een blinde terecht’.

[p. 25]

Behoedzaam zet hij de locomotief in beweging.

Zij glijden de loods voorbij.

Het station - de spoorboomen vliegen voorbij.

Brullende menschen - voorbij.

Groen schitterend bliksemt een signaallicht.

Dan wordt het donker.

Achter hen een donderend geraas.

De locomotief siddert - de spoorbaan dreunt.

Mizka laat de handel niet los, zijn oogen staren in de duisternis; de locomotief puft.

‘Pas op kameraden, buk je!’

Het knettert en kraakt rondom.

Als erwten vliegen de kogels om hen heen.

Een lichtstraal verblind hun oogen.

Dan schemeren de eerste constructiebogen van de brug aan hen voorbij.

Het duister omhult de locomotief.

Alleen de gloed van het vuur licht wit op.

Uit de verte klinken dof rollende slagen.

‘Zoo, de brug is achter ons’, lacht Mitzka. ‘Nou full speed’.

En hij drukt op de handel.

De locomotief beeft, de wielen slaan een opwindende maat.

Gwosdew zit op een kolenhoop en knikkebolt.

Lersky ligt ineengerold op de grond en slaapt.

Zij ontwaken - de machine stopt.

Rood gesterde helmen met lachende gezichten, dringen zich om hen heen.

Mitzka zit op de treeplank en knipoogt vroolijk tegen hen en ontbloot zijn tanden.