Een fraai Gedenkboek

Door de firma Martinus Nijhoff te den Haag is het Gedenkboek in den handel gebracht, dat ter gelegenheid van zijn zestigsten verjaardag in Mei van dit jaar werd aangeboden aan August Vermeylen, den rector van de universiteit te Gent.

De belangrijke bijdragen van talrijke medewerkers hebben dit gedenkboek tot een standaardwerk gemaakt, dat mede door de fraaie illustraties voor ieder een kostelijk bezit is geworden. Naast een aantal bijdragen over de persoon, het werk en de verdiensten van den bekenden Vlaming Vermeylen door Toussaint van Boelaere, Kloos, Huysmans, Robbers, de Bom, Gyssels, van de Voorde, van Deyssel, Sabbe, de Ridder, Franck en vele anderen bevat dit lijvige boekdeel eveneens een groot aantal wetenschappelijke artikelen, die zonder uitzondering belangrijke publicaties kunnen worden genoemd en voor een groot deel betrekking hebben op het Vlaamsche volksleven.

Het is ondoenlijk al die artikelen te memoreeren, zelfs een bloote opsomming der titels zou te veel plaatsruimte vergen. Wij moeten dus volstaan met een willekeurige greep uit dit boek, dat een 540 pagina's telt, en beginnen dan met te wijzen op de mooi geïllustreerde studie van prof. A.W. Bijvanck over miniaturen in Noorden Zuid-Nederlandsche handschriften uit het einde der 15e eeuw.

Een boeiend betoog leverde J. Mansion over de vraag: ‘Waarom bestaat er eene Nederlandsche taal?’, waarbij wordt aangetoond, dat onze taal zich in Vlaanderen had gevormd en aldaar haar onveranderd karakter had aangenomen, doch tot 1250 slechts de taal bleef van een afgelegen provincie van Frankrijk. Door het steeds nauwer worden der betrekkingen tusschen Vlaanderen en Brabant en de wereldrol, die de Vlaamsche havens gingen spelen, werd in volgende tijden die gewesttaal de taal van heel een volk. Mansion komt tot de conclusie, dat er een samenloop van omstandigheden noodig was om het Nederlandsch te maken tot wat het is. ‘Had zich dat alles anders voorgedaan, dan zou b.v. het Friesch dè Germaansche taal aan de oevers van de Noordzee geworden zijn; of wel zou het Hoogduitsch na den Rijn veroverd te hebben ook een deel van België taalkundig ingepalmd hebben’.

Een zeer fraaie bijdrage is ook die van prof. Victor de Meyere over Vlaamsche volkskunst, alsmede die van Gustav Glück over ‘Die Darstellungen des Karnevals und der Fasten von Bosch und Bruegel’ en die van Paul de Keyser over de aesthetische aspecten over het ‘Aesthetische’ in de natuur en in de kunst.

Doch al bladerende merkt men temeer hoe ondoenlijk het is in beknopt bestek een overzicht te geven van den rijken inhoud van dit fraaie boekwerk, waarin men niet alleen letterkundige, historische doch ook wijsgeerige en economische beschouwingen aantreft.

Afzonderlijk vermeld dient te worden het vijftal kranige crayons van Jean Maillard voorstellende Vermeylen ‘naar het leven geschetst’.

XAVEER DE WAECK