De goddelijke komedie
Een nieuwe Nederlandsche vertaling
Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie. Vertaald door Betsy van Oyen-Zeeman. Met eene inleiding van B.H. Molkenboer O.P. - Haarlem, H.D. Tjeenk Willink & Zoon N.V. 1932.
IN ruim een eeuw tijds is er in ons land heel wat gepresteerd op 't gebied der Dante-vertaling. Het Amst. proefschrift Dante in de Nederl. Letterkunde door Juliette L. Cohen (1929) wijdt alleen aan de elf fragmentariese en volledige Commedia-vertalingen reeds een vijftig pagina's. Een goede traditie is ontstaan. Geen wanstaltigheden als Bilderdijk's Ugolijn-‘bewerking’ van 1826 (Inf. XXXII-XXXIII) zullen de grote Schim meer verontrusten:
‘Alexandrijnen,’ zegt Potgieter, ‘die misschien op het tooneel nog effect zouden maken.’ Zelf vertaalt deze romanticus in 1837 de Francescaepisode, in danteske terzinen; hij kent ‘de voordeelen aan het rijm verknocht’:
Maar zelf is hij allesbehalve voldaan over deze proeve, waarop het ‘traduttore traditore’ hem toepasselik schijnt. Voor hoeveel dergelike traditores, minder zelf-crities dan Potgieter, zou Dante wellicht met grimmige voldoening een kleine Infernodépendance hebben ingericht! Elke vertaling toch scheen hem als een omgekeerd tapijt; het dwingen ener zaak in andere harmonieën slaagde nooit ‘sanza rompere tutta sua dolcezza e armonia.’
Vóór de Dante-herdenking van 1865 had A.S. Kok zijn pioniersarbeid, de volledige metriese Commedia-vert. gereed. Daarop volgde Hacke van Mynden, en verder o.a. Ds. Ten Kate, om zijn òn-lapidaire stijl een gemakkelike prooi van Cornelis Paradijs:
‘Boven allen munt echter uit de vertaling van Mr. J. Bohl,’ zegt de leermeester der Tachtigers, Dr. Willem Doorenbos. Ten onrechte zou Kloos later deze arbeid verguizen.
Over de mogelikheid ener metriese, berijmde vertaling zijn de Nieuwe-Gidsers Boeken en Verwey het natuurlik oneens. Wat de eerste principieel verwerpt, is voor de twede een onontkoombare drang: (Dichters) ‘kunnen niet rusten voor zij het beminde gedicht hebben omgelezen tot een gedicht in hun moedertaal.’ - Chronologies gaat Rensburg, wien lector B.H. Molkenboer soms ‘kurieuze kuitenflikkers’ verwijt, aan beiden vooraf, terwijl Van Delft en Kops O.F.M. (1928) tot dusver de rij besloten. De laatste achtte ‘de Nederlandse taal niet biezonder geëigend voor berijmde epiese gedichten,’ vreesde geforceerde en lelike rijmen, die de fijne gevoelsschakeringen
en gedachten zouden schaden, vreesde bovenal een zoetelike of slaapverwekkende Dante.
Betsy van Oyen-Zeeman heeft deze gevaren getrotseerd met haar metries-berijmde vertaling, zij het dan in ònvolledig-danteske terzinen (afwisselend slepend en staand rijm). Een arbeid van edele toewijding en eerbiedwaardige volharding, in deze tijd van kortademige belangstelling in ephemere nietigheden.
Wat hier het eerst opvalt is de onbevangenheid van toon, de frisse vaardigheid, de afwezigheid van alle opzettelike rhetoriese middelen, van al het solemnele. Ongewone taalvormen, archaïsmen, zo veelvuldig, en vaak verrassend bij Boeken (ontmaliet, balije, verdoorde, vernooit), bij Verwey (overmogen, de ellendige rabauwen, overdwaalsche) ontbreken hier. Of de vertaalster met het afwijzen van al het pompeuse niet in een ander uiterste, in de conversatie-toon vervalt? Een fijner gevoel voor nuance had haar spontaneïteit soms geremd. Enige voorbeelden uit talloze:
(Hel, I, 49). -
(Hel, IV, 14). -
‘Ziet gij daarginds dien grooten sterken vent?’ (Hel, XVIII, 82) ‘Hij weet wel koninklijk zijn leed te dragen’,
Lout. VII, 103-105).
(Lout. XVIII, 95-96). -
(Lout. XXI, 73-74). -
Geamuseerd las ik ook de episode, waar Dante's betovergrootvader Cacciaguida, als een echte praatvaâr, die de eeuwigheid vóór zich heeft, ophaalt van de goede oude tijd en de chronique scandaleuse van Florence:
(Par. XVI, 115-120). -
(Par. XXVIII, 130). -
Par. XVIII, 70-114, dat associaties wekt aan moderne lichtreclames (sit venia verbo), wordt veronduidelikt door de overbodige vertaling van Diligiteiustitiam quiiudicatis terram:
en de lezer raakt de tel kwijt in de volgende terzinen. -
Maar dit is muggezifterij. Erger is het lugubere knekelbeeld:
(Lout. XX, 59-60). -
‘Het eenvoudige, directe en levende woord,’ dat Molkenboer in zijn inleiding prijst, heeft ook zijn tegenkant: vergroving. B.v. dit filmeffect:
(Inf. V, 130-142). -
‘E caddi, come corpo morto cade’, prevelt men, in droef herdenken ...
Stoplappen zijn, in die duizenden verzen, nauweliks te vermijden, en niet alleen de praatvaâr voornoemd staat er aan schuldig:
(Par. XVI, 37-41). -
Ook dichters-vertalers weten niet altijd te ontsnappen aan dergelike rijmdwang-perikelen. Niet zonder glimlach schreef Alb. Verwey bij de opsomming der roemruchte Heidenen:
(Hel IV, 145-147). -
of:
(Par. XVI, 71-73). -
(Par. XXXII, 37)
luidt de nieuwste vertaling, en de lezer komt op de profane inval, dat de Voorzienigheid niet zonder bedoeling de naamgeving bestierde van
(Par. XXXII, 35). -
Moest ik op sommige tekortkomingen29 wijzen, die afbreuk doen aan de wijding van wat Dante zelf toch il poema sacro noemt, veel valt er ook te prijzen: honderden hindernissen werden op gracieuse wijze genomen, talloze vondsten zullen de aandachtige Dante-lezer verrassen, welluidende verzen in zijn oor blijven hangen. Ik noteerde o.a. de aanhef van Par. II:
Verzen als:
(Par. XXI, 135). -
(Par. XXII, 133-135). -
en St. Bernards gebed:
(Par. XXXIII, 1-9). -
Toch is mijn eindindruk: Een Dante in te licht palet. - De ontzaglike taak zijn sonore en geladen verzen, hun sombere gloed en ijle extase te benaderen, is ook hier een schone poging gebleven. Maar ook deze vertaling zal wellicht weer lezers tot Dante-zelf brengen, die altijd opnieuw jonge dichterstemmen zal wekken en harten leiden tot de grote katharsis, waarvan dit poëem het afschijnsel is.
Heerenveen.
S.M. NOACH