[p. 141]

Cyriel Buysse †

1859-1932

KORT voor zijn sterven heeft Cyriel Gustave Emiel Buysse de officieele mededeeling ontvangen van het Hof, dat hij in den Belgischen adelstand was verheven met den titel van baron. Men mag over deze onderscheiding denken zooals men wil, het is toch een feit van beteekenis, dat de Koning en Koningin van België eerst telegrafisch hem een spoedig herstel hebben toegewenscht en dat daarna zijn verheffing in den adelstand is gevolgd; voor zoover bekend is een onderscheiding van dien aard nog nooit aan een letterkundige geschonken.

En dit gold een Vlaming, want Buysse is altijd een Vlaam gebleven, hoewel hij met een Nederlandsche vrouw getrouwd is en een deel van het jaar in den Haag woonde in een groot huis aan het begin van de Laan van Meerdervoort.

Niet alleen een Vlaam was hij, maar het type van den buitenman met zijn gezonden, bruingebranden kop, zijn sterke, robuste lichaam, zijn plezier in sport. Hij was een volkomen tegenstelling met W.G. van Nouhuys, den lichamelijk zwakken, maar zeer scherpen criticus en Louis Couperus, den verfijnden Hagenaar, met wie hij de redactie van Groot Nederland vormde.

Buysse werd te Nevele in Oost-Vlaanderen geboren. Zijn vader was fabrikant en nadat de jonge Cyriel de zeven klassen van het Gentsche Atheneum had doorloopen, moest hij, tegen zijn zin, op het kantoor der fabriek werken om de noodige handelservaringen op te doen, want later zou hij de zaak van zijn vader moeten voortzetten.

Was zijn vader een tamelijk streng, ernstig, nauwgezet, positief man, zijn moeder daarentegen was van een zachtere natuur en bezat veel kunstliefde, die haar zusters, Rosalie en Virginie Loveling, kenmerkte.

De letterkunde trok den jongen Cyriel aan en in 1885 begon hij met op ongeregelde tijden een klein geïllustreerd, satirisch pamflet uit te geven, met de handpers gedrukt: Verslagen over den Gemeenteraad van Nevele. (Deze curieuse geschriften zijn in 1931 voor het eerst herdrukt in de kritische bibliographie van Cyriel Buysse door dr. Rob. Roemans). Zijn tante Virginie Loveling kreeg toevallig een exemplaar in handen en moedigde hem aan om zich aan de litteratuur te wijden en hij volgde dien raad op. Tot zijn 34e jaar bleef zij hem van raad dienen in zijn litterair werk.

Einde 1886 bracht Buysse voor de zaak van zijn vader twee jaar in Amerika door. Hij kreeg daar heimwee en op de terugreis werd hij overtuigd, dat hij voor den handel niet geschikt was en beter deed zijn krachten in de litteratuur te beproeven. Op de boot schreef hij: Guustje en Zieneken. Deze novelle liet hij aan zijn tante Virginie lezen, die hem aanmoedigde om door te gaan. Hoewel dit verhaal in 1887 verschenen is en het jaar daarop Twee herinneringen uit Amerika, was toch zijn eigenlijke litteraire debuut de novelle Het erfdeel van Onkel Baptiste (1885).

Nog driemaal is Buysse naar New-York geweest: in 1891, 1892 en 1893 en verschillende reisnotities en novellen heeft hij van die reizen mee-

[p. 142]

gebracht; ook de Roman van een schaatsenrijder (1918) is het resultaat van daar opgedane ervaringen.

Zijn naam - en dat is merkwaardig voor den Vlaming - heeft Buysse gemaakt met de realistische novelle De Biezenstekker, welke in Juni 1890 in De Nieuwe Gids werd opgenomen, waarna in 1893 zijn roman Het recht van den sterkste door een Nederlandschen uitgever werd in het licht gezonden. Teekenend, dat het Kloos is geweest - naar Buysse's eigen verklaring - die De Biezenstekker plaatste en een uitgever voor dien eersten roman vond.

In 1893 stichtte Buysse met August Vermeylen, Em. de Bom en Prosper van Langendonck het Vlaamsche tijdschrift Van Nu en Straks. Was de verschijning van De Biezenstekker het sein van de herleving der Vlaamsche letteren na '80, de oprichting van Van Nu en Straks was de storm, die in het Zuiden opstak.

Buysse was een geboren verteller. Stond hij aanvankelijk - hoe kon het anders - onder den invloed van den verhaaltrant van Virginie Loveling en zette hij eigenlijk haar realistische traditie voort, later waren het invloeden van Emile Zola, Camille Lemonnier en de Maupassant, die in zijn werk te onderkennen waren.

August Vermeylen zegt er dit van: ‘Doch veel meer zou hij op Maupassant gaan gelijken, Maupassant, minder monumentaal dan Zola, maar meer kunstenaar, veelzijder bedwinger van het leven. De natuurlijke verwantschap van Buysse met Maupassant is voelbaar, niet in de keus der onderwerpen of in welke uiterlijkheden ook, maar in hetgeen ik noemen zou den geest der techniek.’

Buysse had - en dat was weer het verschil met Zola en de Maupassant - humor. ‘Niet de verzoenende stille humor, maar een humor die naar schampere bitterheid overhelt. Bij Buysse is hij de lachwekkende kant, die onafscheidbaar met het leven zelf verbonden is’, aldus dr. Sabbe.

‘Buysse heeft zoolang en zooveel en zoo innig de dingen om zich heen in zich opgenomen, dat hij nog slechts zijn hart heeft te laten spreken, en dat zijn woord en zijn toon precies déze zullen zijn, die zijn visie en zijn emotie zuiver, gaaf en eenvoudig, dus volmaakt weergeven’, schrijft Herman van Puymbrouck in zijn boek Cyriel Buysse en zijn land. En hij vervolgt:

‘De kunst om klaar, bondig, groote en kleine handelingen zich te laten ontwikkelen en verwikkelen, deze handelingen te bundelen en tot een ontknooping te leiden, menschen raak te teekenen, hun hartstochten tegen elkaar te laten aanbotsen, hun dialogen pittig weer te geven, en bovenal, boeiend te vertellen, dat is de kunst van

illustratie
CYRIEL BUYSSE
Naar een houtsnede van Frans Masereel
(Ontleend aan de Kritische Bibliographie)


Cyriel Buysse. Dit is zijn grootste glorie een geboren verteller te zijn.’

Ja, dat was Buysse en Vermeylen had volkomen gelijk, toen hij schreef, dat Buysse ons het volledigste openluchtmuseum van echte Vlaamsche menschen heeft geschonken, dat er in die litteratuur bestaat.

Ook van Puymbrouck komt tot die conclusie, als hij samenvattend zegt:

‘Het werk van Cyriel Buysse treft vóór alles door de werkelijkheid zelf die het blootlegt en in die werkelijkheid door de kracht der tegenstellingen, door de reactie die het leelijke in de ziel verwekt, met de diepe deernis die er achter schuilt. Slechts zij, die den moed bezitten deze waarheid te aanschouwen, krijgen eens de macht om er zich boven te verheffen. Indien Cyriel Buysse in de eerste periode van zijn litteraire loopbaan zijn blikken voornamelijk heeft gericht op den donkeren kant van ons gemeenschappelijk en individueel leven, dan heeft hij dit gedaan ter wille van de volle werkelijkheid, die toch nevens zoo weinig licht zoovéél schaduw vertoont. Hij moest zich van zijn volk afzonderen om er naar weer te keeren. Hij moest langs den weg van zijn gevoel en zijn verbeelding het leven in zich op-

[p. 143]

nemen, om zoekend, beeldend, scheppend in zijn kunst den zin van dit leven te openbaren.’

Het oeuvre van Buysse is zeer omvangrijk en omvat een 60 deelen romans, novellen en tooneelstukken. De boeken, waaruit men hem het best leert kennen zijn ongetwijfeld Het Leven van Rozeke van Dalen, Het Bolleken, Lente, Het Ezelken, De Nachtelijke Aanranding, Zooals het was, De Tantes.

Kort voor zijn dood voltooide hij een roman De opvolgers.

Met Buysse is een eenvoudig mensch, een hard werker, een verteller heengegaan, zooals we er geen hadden in Noord- en Zuid-Nederland.

H.v.H.