Kent gij het land ...

Alfred Kurella: Mussolini ohne Maske. - Berlin, Neuer Deutscher Verlag, 1931.
Dino Montanara: Illegal durch Italien. - Berlin, Mopr Verlag, 1932.

WAT weten wij van het leven in het huidige Italië onder het fascistische staatsgezag?

Wij weten, dat Italië uiterst beleefde douanebeambten heeft gekregen, die den vreemdeling in alles tegemoet komen! (door vacantiereizigers). Wij weten, dat Italië thans onberispelijk geasphalteerde autowegen heeft, waar het voor automobilisten zoo aangenaam is, langs te snellen! (door automobilisten). Wij weten, dat Italië op 't oogenblik over de best georganiseerde musea ter wereld beschikt! (door kunsthistorici). Wij weten, dat Mussolini, ondanks zijn drukke bezigheden dagelijks een fiksche rit op de motorfiets, in de omgeving van Rome maakt! (door de photopers).

Mogen wij echter, wat onze kennis van Italië betreft, met de door vacantiereizigers, automobilisten, kunsthistorici en zelfs met de door de photopers medegedeelde feiten volstaan?

Alfred Kurella heeft zich een dergelijke vraag gesteld, voor hij zijn reportage begon. Een vraag, die hij om der wille van de openhartigheid ontkennend moest beantwoorden. Kurella heeft zich bij het opmaken van zijn reisplan laten leiden door hetgeen de buitenwereld niet van Italië weet. Hij vermeed Lido en Venetië, doch stelde een nauwkeurig onderzoek in naar de werkeloosheid in het textielgebied van Biella, waarbij hij

[p. 133]

tot ontstellende resultaten kwam. Drie maanden lang krijgen deze werkloozen een ondersteuning van 3,75 Lire (48 cent), daarna mogen zij dagelijks een soep aan het fascistische partijbureau afhalen, omdat geen uikeering meer volgt. Eveneens is de arbeider dan uit de werkloozen-statistiek geschrapt. Kurella bezoekt Sicilië, niet om de kathedraal van Bonanno da Pisa, doch om de zwavelgroeven bij Porte Empedocle. 11-, 12- en 13-jarige kinderen trof hij hier aan den arbeid, die dagelijks de 100-150 M. diepe trappen naar de zwavelgroeven met lasten van 30-35 K.G. afsleepen in een onmenschelijke temperatuur. Deze kinderen hebben geen vasten arbeidsduur, evenmin hebben zij een vast loon.

Langdurig verbleef Kurella in de rijstvelden van de Povlakte rondom Vercelli. Hij sprak met mijnwerkers in de kolenmijnen van het Arno-dal, met de verarmde halfpachters uit het Chiantigebied. Hij hoorde de slavengroet ‘Bacciam le man’ - ‘wij kussen de handen’ op de arbeidsmarkt in de Abruzzen, deze groet die zich als symbool van onveranderd gebleven knechtschap door eeuwen heen gehandhaalfd heeft.

Meermalen had Kurella een onderhoud met leiders van hooge fascistische instanties, doch ook met lagere functionarissen in de provincies en treffend is in dit opzicht de teleurgestelde klacht van een jong fascist over het gebrek aan een eigenlijke ideologie in de partij en als gevolg hiervan de innerlijke verslapping, die uitsluitend door paradevertoon verzwegen kan worden.

Belangwekkend is het hoofdstuk dat Kurella wijdt aan het ontstaan van de fascistische dictatuur. Hoe de grootgrondbezitters in 1920 tegen het voortdurend aangroeiend gevaar der proletarische revolutie Mussolini's organisatie te hulp riepen en hem op deze wijze in het zadel hielpen. Waarvoor Mussolini later uit erkentelijkheid het halfpachtsysteem uitbreidde en tegen het verval der patriarchale boerengezinnen, die wat verdeeling van den landarbeid betreft met China overeenkomen, (Wittfogel: Wirtschaft u. Gesellschaft China's) krachtige maatregelen trof, volgens welke men zonder toestemming der fascistische instanties niet van het land naar de stad mocht trekken.

Een geschiedkundige parallel te trekken met de gang van zaken op 't oogenblik in Duitschland, wat betreft de rol der grootgrondbezitters en de Hitler-beweging is, zij het onder andere productieverhoudingen, dan ook volkomen gerechtvaardigd.

De samenstelling van de fascistische partij werd door Kurella in verschillende streken van het land nagegaan, waaruit bleek, dat 75% der leden uit den middenstand afkomstig is (beambten, kantoorbedienden, vrije beroepen, middelboeren en studenten).

 

‘Ihnen kommt es darauf an, das faschistische Abzeichen zu tragen, und dadurch Autorität zu gewinnen und für die Durchführung ihrer Funktionen als Hüter der kapitalistischen Ordnung freie Hand zu erhalten.’

Ook hier dient op de analoge rol van den Duitschen middenstand gewezen te worden. Wat de beoordeeling van de positieve waarden der fascistische dictatuur betreft, is het opmerkelijk dat Kurella's gevolgtrekking vrijwel overeen stemt met het prae-advies, dat Dr. J.F. Otten aan de Academie van Internationaal Recht te 's Gravenhage uitbracht inzake de economische wereldordening en wereldcrisis.

‘In Italië heerscht dus ondanks alle staatscontrole, het op winstmaking gebaseerde kapitalistische stelsel, dat hoogstens door nationale maatregelen eenigszins kan worden “gecorrigeerd”. Het is daarom niet te verwonderen, dat Italië evenals de andere kapitalistische landen, sterk heeft geleden en nog altijd lijdt onder de wereldcrisis. Zoo is b.v. het probleem der werkeloosheid ook in Italië, gezien het groot aantal werkloozen aldaar, zeer acuut. Concludeerende kan worden geconstateerd, dat het fascisme niets vermag te veranderen aan de internationale evenwichtsverstoringen tusschen productie en consumptie, omdat het een uitsluitend nationaal systeem is. Wel wordt binnen de eigen grenzen zoo veel mogelijk gestreefd naar een aanpassing van productie en consumptie, evenwel niet op de wijze eener doelbewuste Planwirtschaft.’ (Otten, blz. 5).

 

De technisch uitstekend gefundeerde reportage van Kurella beschikt vanzelfsprekend niet over de psychologische snit van den maître-tailleur van Europa's groote persoonlijkheden Emil Ludwig. Niet in den persoon van den duce geeft Kurella ons een beeld van den fascistischen staat, doch door een tot in uitersten beheerschten opbouw van feiten en conclusies, ontstaat voor ons, zonder een zweem van romantische persoonlijkheidsoverschatting, een sterke biographie: ‘Mussolini, ohne Maske’.

In zijn korte, doch daarom niet minder belangwekkende vertelling ‘Illegal durch Italien’ (Mopr. Verlag, Berlin) beschrijft Dino Montanara zijn illegale reis door Italië. Montanara, die nu eens als priester verkleed, en het vervolgens in de plunje van een Amerikaansch toerist weet klaar te spelen een fascistische rechtszitting in Rome bij te wonen om daarna het verbanningsoord der revolutionairen Lipari in de Tyrrheensche zee te bezoeken, duikt ten slotte als arbeider in een fabriek bij Milaan onder. Door deze vertelling, waarin Montanara zich als een knap schrijver ontpopt, wordt ons een beeld verschaft, in hoe verre de oppositie tegen het fascistische gezag in Italië voortgeschreden is.

Berlijn, Juni 1932.

J. GANS