[p. 99]

Boekenschouw

Nederlandsche romans

H.J. Brusse, Jonker Johnny. - Rotterdam, Brusse's Uitg. Mij. 1931.

Een dik boek van ruim 320 bladzijden over een enkele figuur, den steeds aan lager wal gerakenden aristocraat met onbluschbare liefde tot het leven en tot den alcohol. Een nauwkeurig bijgehouden journaal van den histrio, die soms zijn tijdgenooten ergert en verveelt, maar toch telkens langs de meest afgetreden wegen een origineel standpunt weet te bereiken en daarmee verrast en ontroert.

De auteur zou m.i. goed eraan hebben gedaan, de vroeger in de N.R.Ct. verschenen feuilletons over de zeef te schudden, vóor hij ze bundelde. Het eerste deel is in verhalenden trant geschreven, zoodat Brusse gelegenheid heeft, eens wat afstand van Jonker Johnny te nemen en in verrukkelijke beschrijvingen het zomersch paradijsje Elspeet voor ons op te roepen. Doch het tweede en derde deel, brieven van Johnny aan den. ‘Vriend’, hebben zich maniakaal vastgeboord in dit kleine stukje mensch, dat picturaal-journalistiek smakelijke en kleurige contours biedt, doch onder het licht der eeuwigheid alras in nevelen verdwijnt. Geen psychologische diepgang, geen breede architectonische compositie heeft de journalist Brusse willen geven, doch slechts notities, waarin even het vluchtig voorbijsnellende leven wordt vastgehouden. Wij kunnen dat grif aanvaarden, maar voor - zelfs superieure - journalistiek is dit boek dan toch te uitvoerig, te langdradig.

Niettemin heeft Brusse met Jonker Johnny een figuur gecreëerd, die hier en daar aan Charley Chaplin herinnert in zijn karikaturale high-life grimassen, in zijn hulpeloosheid en zielige aftakeling. En van den Brusse, natuurbeschrijver, citeer ik het volgende:

‘De beek, midden door de verwilderd dichtste geheimenis van 't loofbosch heen, 't zachte zuiver blanke zand voor je voeten, 't speelsch vlietende rutselen van den koelen, klaren watertrek, heel naar zee, en al die ranke vlotte drijvertjes zoo zwevende snel daarop mee, van bloesemblaadjes, van veertjes-dons, van een wankel dor blad - van 'n dikken tak, die even in de boschbessen aan den kant blijft haken en 'n kleinen waterval laat kabbelen over zich heen... En als onder 'n berceau door, maar wonderlijk-verwilderd in die altijd vochtige groeikracht, en zóo romantisch weelderig, daar ga je dan, twee lachende kinderen samen hand aan hand en voetje voor voetje plassende mee tusschen die hooge walletjes van 't goudgroene mos, door de poortjes van slingers hagenroosjes, van kamperfoelieranken, van bloeiende braamstengels...’

De liefde voor het detail, het scherpe waarnemen van een beeld in zijn entourage zijn de mooiste kanten van Brusse's verteltrant en met die kanten redt hij de tekortkomingen van vale plekken. Zoo is Jonker Johnny toch een der lezenswaardige boeken van Brusse's oeuvre.

EMMY VAN LOKHORST

M. Revis, 8.100.000 M3 Zand. - Utrecht, De Gemeenschap.

Hier doet Ehrenburg zijn invloed gelden en dus zal dit zeer lezenswaardige boekje door vele critici verguisd worden. De Nederlandsche litteratoren kunnen het niet goed verkroppen, dat een soort superreportage het terrein der schoonschrijverij binnendringt. De op maatschappelijke verschijnselen en sociale analyse ingestelde litteratuur wordt gaarne door hen teruggedrongen naar het gebied der journalistieke reportage en geweerd uit het moestuintje der schoone letteren.

Revis is de eerste, die de sociale economie in de gaarde der Nederlandsche litteratuur brengt. Karakteristiek is daarvoor de tegenstelling, die hij biedt tusschen den litterairen journalist, die de Ardennen bereist en de visie van zijn hoofdpersoon Kees Dool, den wegen- en dijkenaanlegger, voor wien de Ardennen zijn ‘Belgische keien voor straten, 100, 1000, 10.000.’ De psychologie van den Brabantschen polderwerker laat Revis gaarne over aan Coolen c.s. Hij belicht de maatschappelijke mogelijkheden van den polderwerker temidden der sociale tegenstellingen.

Natuurlijk legt men terstond verband tusschen dit soort litteratuur en de film. Liefst doet men dat dan minachtend, ten bewijze tevens, dat men de functie en mogelijkheden van de film niet snapt. Ongetwijfeld is er artistieke verwantschap tusschen Revis en Joris Ivens.

Zand heeft ook beeldend artistieke waarde, bijv. in het fragment van den dood van Dool. Daar bereikt het proza een persoonlijk rhythme. En als eerste poging op een nieuw gebied in onze litteratuur verdient het alle aandacht.

W.S.

 

ESSAY

 

Nico Rost. Levensberichten. - Den Haag, Uitg. De Baanbreker-Servire 1931.

 

Rost verzamelde in dezen bundel een vijftal studies, waarvan een, het levensbericht van John Reed destijds in Den Gulden Winckel werd gepubliceerd. Verder vindt men een boeiende typeering van den boef Manulesco en levensberichten van den ingenieur Ewno Mayer Fischelewitsch Azew en van den laatsten terrorist Sawinkow. Geopend wordt de bundel met het relaas van een bezoek aan de gevangenis te Mons, waar Verlaine 446 dagen doorbracht tengevolge van het incident met Rimbaud. Dit is niet het gelukkigste hoofdstuk uit den bundel. Het is niet meer dan een goed opstel met hier en daar wat dik opgelegde tendens. In zijn zeer beknopt overzicht van de aanleiding tot de fatale gebeurtenis blijft Rost wel wat erg aan de oppervlakte en schijnt geen kennis genomen te hebben van de publicatie over ‘L'Affaire Verlaine’, verschenen in de Novemberaflevering 1930 van Nord. Daar publiceerde Maurice Dullaert stukken uit het gerechtsdossier, dat tot in die details nog niet bekend was en die Rost ongetwijfeld in staat gesteld zouden hebben een zuiverder beeld van het gebeurde te geven. Het geheele tragische conflict had dan uit kunnen groeien tot een belangrijker studie dan het soms wat sentimenteele verhaal van een bezoek aan cel no. 1 met haar ‘spreuken en zedelessen’.

Verweg het belangrijkst zijn de studies aan de Russen gewijd. Vooral die over Azew geeft een merkwaardigen kijk op de corruptie en onderlinge onbetrouwbaarheid tijdens het tsarisme. Het levensbericht over Sawinkow dwingt eerbied af voor de felheid van overtuiging, die ontroerend wordt in het grandiose peccavi, dat hij voor de Sowjetrechtbank uitspreekt. In deze stukken schept Rost een sfeer, waarvoor men niet ongevoelig kan blijven. Nu wij zelf in het Westen een evolutie beleven, die op een revolutie kan uitloopen, omdat zich toestanden ontwikkelen, die de gestelde machten steeds minder beheerschen, juist nu kan het nut hebben te zien, welke stroomingen kunnen ontstaan tijdens de dictatuur, waaronder een heerschende orde zich tenslotte tracht te handhaven. De stroomen wassen. Spionnage en contra-spionnage zijn geen dijken, waarmee men die stroomen zich in de vooruit berekende

[p. 100]

richting laat stuwen, doch veeleer moerassen, die op den duur door den vloed overstroomd worden.

Wij kunnen uit die Russische voorgeschiedenis veel leeren, maar het ziet er naar uit, alsof men er in domme eigengereidheid achteloos aan voorbij gaat tot eenmaal ook hier de dijken breken. Dan zal men een nieuw boek Genesis kunnen gaan opstellen.

O.v.B.

 

VERTALINGEN

 

Rudyard Kipling, Uw dienaar de hond. Vertaald door Eva Raedt-de Canter. - Amsterdam, van Holkema & Warendorfs Uitg. Mij.

 

Vele oudjes van dagen willen gaarne weten: ‘hoe spreekt mijn hondje?’ Maar hun hondje is verstandiger, zegt geen verstaanbaar woord, doch stoot ter wille van het klontje of koekje een geluid uit, dat men blaffen noemt en kijkt verder ‘wijs as een mensch’. Ik geloof, dat het Hendrik Willem van Loon was, die aan een zeer wijsgeerige takkel het geheim wist te ontfutselen, dat in het paradijs alle hondjes hadden gezworen bij de zondigheid van de slang om nooit een voor menschen verstaanbaar woord te uiten. Daarom begrijpt de hond alles, maar zegt nooit iets. Doch de mensch kijkt graag in het zieleleven van den viervoetigen wijsgeer, die hem op zijn levenspad vergezelt.

Kipling bestudeerde zijn keffertje, dat hij verhalen liet vertellen. En zijn hond nam hem leelijk te pakken. In wat korte quasi naieve zinnetjes van kinderlijke of ouwejuffrouwachtige flauwigheid krijgt men wat avontuurtjes opgedischt, die totaal den geest van satyre missen, welke juist de charme van een dierenverhaal kunnen zijn.

Dan is Felix Saltens hertenverhaal Bambi heel wat voortreffelijker.

Ofschoon Kipling zijn verhaal voor volwassenen bedoeld schijnt te hebben, komt het niet boven de kinderkamer uit. Ik geloof, dat er heel wat geestiger hondjes rondsnuffelen dan Kiplings Boots, al heeft het dier op de vaak aardige illustraties van Stampa levendiger oogen dan uit zijn kortademig gewauwel is op te maken.

W.S.