Het Nederlandsche ex-libris

XXVI. Critiek

NIETS fnuikender dan vluchtig neergeschreven critiek; critiek zoo tusschen neus en lippen geveld. Fnuikend voor den beoordeelde, maar, dieper gezien, niet het minst voor den beoordeelaar. Deze vergeet waarlijk de mate van meedoogenloosheid, waarmee hij tewerkgaat, beseft niet hoe immoreel hij handelt. Want de andere is weerloos en het is nu eenmaal een geijkt gebruik, dat het slachtoffer zwijgt, een zwijgzaamheid, welke klassieke erfenis is.

Er is bij de meeste critici gebrek aan enthousiasme; het schort hun aan mildheid en welwillendheid. In dezulken zakt het oordeel tot een zucht naar vernietigen in stede van dat het stijgt tot de kracht van bouwen. Zij verstaan het psychologische hart van hun taak niet. De tijd nekt hetgeen niet voor de toekomst is bestemd. En al wat de trilling van tot ontroerend leven geheven sfeer heeft, beschouw dit met onderscheidingsvermogen voorwaar, indien ge meent bevoegd beoordeelaar te zijn, doch besprenkel uw gericht met goedertierenheid. Hier schiet mij een woord van Hildebrand te binnen, in 1840 geschreven: ‘Waarlijk, die echte humaniteit, die goede toon, die beleefde innemendheid, welke de blijken dragen van in overeenstemming te zijn met den geheelen persoon, die ze aan den dag legt, is tegelijk eene gave en eene verdienste en ik wenschte wel, dat men algemeen gevoelde, hoe men de wetten der welwillendheid met de wetten der fijnste zedelijkheid en het meest kiesche gevoel in verband kan brengen. Al het misbruik, dat van haar gemaakt is door intriganten en hypocrieten, neemt niet weg, dat zij een der schoonste sieraden van het menschdom is en een der verhevenste onderscheidingen boven het dierengeslacht doet uitkomen.’

[p. 94]



illustratie



illustratie

Ik ben mij volkomen bewust van den loop, die een beoordeeling, door te veel welwillendheid gevoed, kan nemen, maar wat deert het? Zwart noeme men niet wit en men hoede zich voor misleiding, doch houde vooral ook rekening met de mentaliteit van het hardvochtige publiek. Met wat dieper sprekende menschelijkheid worden de trekken van de kunst sterker aangeduid, het geheel krijgt plastische kracht en aan zuiverheid behoeft een beoordeeling niet in te boeten, omdat zij met meer gejuich wordt geopenbaard. Is verheffen trouwens ook voor eigen vorming en heil niet heerlijk?

Daarom doe ik een beroep op allen, die daarvoor in de gelegenheid zijn, om een weliswaar openhartig, doch vooral mild oordeel uit te spreken, vooral in dezen tijd, waarin zoovele kunstenaars met moeilijkheden kampen.

*

 

Een menschwaardige houding van de critiek heeft een niet te onderschatten psychologischen invloed. Van de schuchterheid, waarmede wij allen onze eerste pennevrucht aan de openbaarheid hebben prijsgegeven, kunnen méér auteurs dan men zou vermoeden ook bij latere publicaties zich niet bevrijden. Wanneer nu de geesel der critiek erop losslaat, moet zich dit vooral in naturen van een bepaalde gesteldheid wreken.

Hoewel deze ontboezeming geenszins verband houdt met het werk van den kunstenaar, wiens naam ik u straks zal noemen, bracht nochtans het feit, dat zijn werk veel te lang onbekend is gebleven, mij tot overpeinzing. Op de tentoonstelling, in December j.l. te Heemstede gehouden over ‘Het schoone boek van dezen tijd’ (zie het Februari 1932-nummer van dit tijdschrift) kwamen mij mooie, levendige en plastische houtsneden als boekversiering onder de oogen, welke zoozeer de aandacht trokken, dat ik met een bekend grafisch kunstenaar erover aan het gissen geraakte, hoe deze kunst, vergeleken met die van anderen, zoo weinig bekend kon zijn. Wij uitten om beurten onze bewondering ervoor. En in zulke omstandigheden, bij die plotselinge ontdekkingen, moet men zich juist ook weer wat matigen; maar de reactie wil nu eenmaal zich uitvieren.

Het doet mij voor de minnaars van het ex-libris genoegen, dat ik wederom een kunstenaar in één der uithoeken van ons land heb mogen vinden, die in de voorste rijen van de ontwerpers thuisbehoort. Het is de heer Nic. J.B. Bulder, op 29 October 1898 te Hoogezand geboren en nog steeds daar woonachtig. Van een zijner klasse-genooten uit de lagere school vernam ik, dat de jongens eerbied hadden voor de buitengewone vaardigheid, waarmee Nico Bulder potlood en penseel hanteerde. Hij was echter een toonbeeld van bescheidenheid en de loftuitingen gingen langs hem heen. Spoedig zegde hij de schoolbanken vaarwel om zijn voorliefde tot de techniek te volgen. Gedurende een reeks van jaren was practische arbeid in den machinebouw zijn dagtaak, doch in de avonduren dreef hem zijn instinct en met groote wilskracht ontwikkelde hij de hem aangeboren gaven. Vijf jaren werkte hij daarna als scheepsteekenaar en na afloop van deze periode beschikte hij over voldoende zelfvertrouwen om zijn betrekking op te zeggen en alle kracht te wijden aan

[p. 95]



illustratie



illustratie

de verdere ontwikkeling van de teeken- en schilderkunst. Toegelaten tot de tweede klasse der Middelbare Kunstnijverheidsschool te Groningen was hij reeds drie jaren nadien in het bezit van de acte M.O. Zijn leeraarschap te Hoogezand en Groningen gunt hem nog voldoende tijd om te schilderen, te teekenen en houtsneden te maken. Opgegroeid tusschen bankwerkers en scheepsbouwers kiest hij bij voorkeur werkers tot zijn onderwerp. Hij ziet alles in het licht der natuur, die hem bezielt. En dan legt hij de beelden vast, niet luchtig met krijt, maar liefst krachtig, met vlijmscherp mes, in perenhout. Zoo illustreerde hij K. ter Laan, Groninger Overleveringen, Oude en Nieuwe Groninger Liederen van P. Groen en het deeltje Groningen van de serie Nederlandsche Volkenkunde. Toch komt hij zonder stuwkracht van buiten zelden tot arbeiden, niet door gebrek aan geestdrift, maar uit psychische overwegingen: zijn werk bevredigt hem zelden, altoos polijst en schaaft hij na. Bij het snijden in hout gevoelt hij zich het meest thuis.

Ten aanzien van het ex-libris huldigt hij een eigen opvatting. En om u zijn boekmerken des te beter te leeren zien heb ik deze biografische bijzonderheden neergeschreven. Wat mij in die stukken treft is de fut, waarmee en waaruit ze moeten zijn geboren. Men voelt, dat zij alle op zichzelf eenheden zijn en in hun geheel uit één te voren gevormde gedachte zijn voortgekomen. Geen franje, geen decoratie wanneer die niet onmiddellijk als deel van het motief kan worden aanvaard. Het is werk van iemand, die niet gewend is geweest lichten arbeid te verrichten. En een natuur als deze vermag soms zoo roerend simpel een teederen toon voor u op te roepen. Ik denk hierbij aan boekmerken zooals dat voor A. Mees, waarin ook de verwantschap met de natuur een stem heeft. Vaak gebruikt hij een bloempje, een diertje voor versiering en altijd verwerkt hij deze dingen, meer of minder gestyleerd, op passende wijze. Veel van zijn ex-libris werken suggereerend, men voelt, dat zij met liefde en kracht in het leven zijn geroepen en daardoor boeien zij telkens weer. Neemt maar de proef met het teeken Van der Nat of Valk of welk ander dan ook. Hij tracht aan de ex-libris zooveel mogelijk den persoonlijken stempel van den bezitter te geven. Het moet bij hem passen, het moet hem vertegenwoordigen. Hij is zich evenwel ervan bewust, dat hij dit ideaal zelden bereikt. Dat hij nog steeds hardnekkig poogt het te openbaren, komt tot uiting in de verscheidenheid, waarin zijn ex-libris zijn uitgevoerd. Daarom heeft hij voor een ontwerp liefst ruimschoots tijd voor overdenking beschikbaar. En juist doordat op dit terrein zoovele moeilijkheden en zoovele mogelijkheden optreden, is het snijden van een boekmerk zijn liefste werk. Gaarne zoekt hij een motief in het innerlijk, het beroep, in liefhebberijen van den opdrachtgever en in uiterste gevallen in algemeenheden.

Bulder is één der weinige artiesten, die ook in de letters steeds opnieuw aansluiting en harmonie met het geheel zoeken. Ik veroordeel niet de berusting van verschillende ontwerpers in een eenmaal gevonden type, dat zij met kleine schakeering telkens opnieuw toepassen - een mooie

[p. 96]

letter verveelt ons nooit! - maar het stemt zoo ontroerend, dat wij hem telkens met nieuwen lust een vorm zien zoeken.

Moge de heer Bulder den goeden inzet met tal van fraaie houtsneden vervolgen. Hij is toegerust met ernst en liefde en een aangrijpende hardnekkigheid. Eenige werkstukken zijn, van de houtblokken gedrukt, bij dit artikel afgebeeld.

 

*

 

In het December 1931-nummer van dit tijdschrift heb ik aangekondigd, dat de heer J. Wolthers in Batavia een tentoonstelling van ex-libris zou houden. Deze is op 8 Januari 1932 geopend. Het Bataviaasch Nieuwsblad van 9 Januari 1932 meldde ten deze, dat de heer Wolthers de opening der tentoonstelling met een interessante causerie over de beteekenis, het ontstaan, enz. van het ex-libris heeft ingeleid, nadat de heer Van Embden hem namens het bestuur van den Kunstkring bij de aanwezigen had geïntroduceerd.

De tentoonstelling was een groot succes. De bijna 1700 boekmerken, voornamelijk Nederlandsche, Duitsche, Fransche, Engelsche en Oostenrijksche, benevens nog enkele Amerikaansche, Roemeensche en andere ex-libris, waren stelselmatig en overzichtelijk ter bezichtiging aan de wanden gehangen en op tafels neergelegd. De literatuur was bovendien niet vergeten, zoodat men zich in Batavia heeft kunnen vergasten aan deze kunstuiting, welke uit cultuurhistorisch, psychologisch en artistiek oogpunt zoo merkwaardig is.

Het tijdschrift d'Oriënt, Indië's geïllustreerd weekblad onder leiding van A. Zimmerman (nummer 3 van 16 Januari 1932) verscheen voor deze gelegenheid met een goed geïllustreerd artikel ‘De eerste Nederlandsch-Indische Ex-libris-Tentoonstelling in den Bataviaschen Kunstkring’. Het is voorafgegaan door een foto, gevende een overzicht van de tentoonstelling, terwijl verder ex-libris zijn afgebeeld van de Nederlandsche ontwerpers W.J. Rozendaal, Kees Koeman, G.P.L. Hilhorst, Frans Tulling, W. Schippers en Chris Lebeau en van de buitenlandsche ontwerpers Max Brüning, Carlègle, Max Kislinger, Fredirick Garrison Hall en Max Schenke.

 

*

 

Bij verschillende gelegenheden heeft het buitenland zich meer of minder schamper uitgelaten over het achterblijven van ons land in het stichten van een exlibris-vereeniging. Thans zijn door den heer ir. Eug. Strens en ondergeteekende stappen gedaan voor het vormen van een Kring. Aan belangstellenden is een circulaire gezonden, waarin zij werden aangespoord toe te treden tot den Nederlandschen Exlibris-Kring. Doel en streven van dien N.E.K. werden daarin uiteengezet, alsmede de plannen, die de oprichters beoogen.

Lezers van D.G.W., die zulk een circulaire nog niet mochten ontvangen, kunnen zich tot ondergeteekende om nadere inlichtingen wenden.

 

*

 

Het 15 Maart 1932-nummer van De Delver, algemeen geïllustreerd kunsttijdschrift (uitgave van de N.V. Techn. boekhandel en drukkerij J. Waltman Jr. te Delft), is speciaal aan ex-libris gewijd. Het wordt geopend door een beschouwing over het ex-libris door R. v(an) L(avieren), den secretaris der redactie, terwijl J.B. Schouwink een artikel ‘De vreugden van het verzamelen’ afstond. Van de nagenoemde ontwerpers zijn exlibris afgebeeld: J. Franken Pzn., R. van Lavieren, Kees Koeman, Johan Melse, Hans Beers, Lex Barten, Piet de Graaff, Ph.J. Klapmeijer en Jan A. Bakker.

 

JOHAN SCHWENCKE